//= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-regular-400.woff2' ?> //= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-solid-900.woff2' ?> //= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-light-300.woff2' ?>
Jarenlang zagen Marijke en Henk Jan ze tv-acties waarin om geld werd gevraagd en toen kwam er opeens een reclamespotje voorbij om pleegouder te worden. Dat sprak hen aan. ‘We hadden nog een kamertje over. Daar kun je een inloopkast van maken, maar je kunt er ook een kind mee helpen.’ Bij Henk Jan speelde mee dat de bijbel oproept om kinderen te beschermen. Marijke vond het vooral belangrijk om een kind te kunnen helpen.
‘We meldden ons aan voor een cursus van zes avonden. Daar hoorden we wat het kan betekenen om een pleegkind in huis te nemen: de achtergrond, de spagaat waarin zo’n kind zit, hechtingsproblemen, enzovoort. We konden op elk moment besluiten niet verder te gaan, maar we wilden wel door. We legden het voor aan de kinderen. Die vonden het goed, maar onze oudste wilde wel graag de oudste blijven. De pleegzorginstantie hield een intake met ons én met alle kinderen apart. Zij moesten ook hun toestemming geven. Dat was natuurlijk wel lastig, want waar zeg je ‘ja’ tegen? Maar ze deden het. En toen meldden we ons aan voor een kind dat jonger was dan onze jongste, maar al wel op de basisschool zat.
Na twee jaar was er een match: een jongen van 8, die al twee jaar in een leefgroep woonde. Hij at niet goed, zat onder het eczeem en begon verkeerd gedrag te vertonen. We zochten hem op de leefgroep op en namen – om het ijs een beetje te breken – onze jongste mee. We lieten een mapje met foto’s van ons gezin en van ons huis achter, zodat hij daar nog eens naar kon kijken. En er kwam een gesprek met de familie. Dat was best ongemakkelijk. Zij wilden weten hoe wij tegenover hun cultuur staan. En ook of we verder een beetje bij elkaar pasten.
De familie ging akkoord met de plaatsing en hij kwam eerst een middag, daarna een dag, toen een dag en een nacht en tenslotte een weekend. En toen – nog best snel – definitief. We gingen naar de leefgroep, daar waren zijn spullen al ingepakt en toen ging hij met ons mee. Dat was wel heel apart.
De eerste zes weken paste hij zich aan. Hij was heel timide, at alles wat hem werd voorgezet, klaagde nergens over en ging keurig slapen. Daarna ging hij ons uitproberen. Hij was nooit agressief, maar kon echt een scherm voor z’n gezicht laten zakken. Dan kon je geen contact krijgen en straalde hij uit: het maakt mij niets uit wat jullie zeggen of doen, want niemand raakt mij meer. Of hij probeerde op een verkeerde manier aandacht te krijgen: door te knijpen of rare geluiden te maken.
Die eerste tijd was het steeds zoeken hoe we elkaar konden vinden. Je bent geneigd al je liefde te geven, maar dat vond hij niet fijn. Dat vindt hij nog steeds niet fijn. Het had ook geen zin om hem tot de orde te roepen, zoals bij onze andere kinderen. Dus dan lieten we hem maar even zitten en dan begonnen we over iets anders: ‘Hé, leuk tv-programma.’ Of één van de andere kinderen kwam binnen en zei: ‘Zullen we een spelletje doen?’ Waar we hem wel mee konden helpen, was – en is nog steeds – structuur. En de andere kinderen corrigeerden hem soms: dat kun je toch niet zeggen?
Onze kinderen zagen ons worstelen. Dus we legden hen uit: wij weten ook niet precies hoe dit moet. En zij moesten natuurlijk kunnen zeggen hoe dat voor hen was. De middelste had er in het begin veel moeite mee dat er opeens een ander kind bij was. Die zei wel eens: ‘Ik wil dat hij nu weg gaat.’
We liepen dus tegen dingen aan, maar we dachten: het kind kan niet anders, dus wij moeten het anders aanpakken. Marijke las alles wat los en vast zat. En Henk Jan ging een cursus MBO-jeugdzorg volgen. Dat hielp echt in de gesprekken met school of jeugdzorg. Je hebt met zoveel partijen te maken: jeugdzorg, de familie, school, de voogd.
Na het eerste jaar kwam er een evaluatie met Jeugdzorg. Dat was voor ons aanleiding om aan de kinderen te vragen hoe ze er in stonden. We deden dat expres een beetje uitdagend: is het geen tijd dat hij weer weg gaat? Als één kind had gezegd dat hij weg moest, hadden we dat wel serieus genomen. We voelden de verantwoordelijkheid voor onze eigen kinderen ook heel sterk en als de aanwezigheid van één kind slecht is voor een ander, moet je keuzes maken. Dat zou overigens ook gelden als één van de andere kinderen problemen zou veroorzaken. En Jeugdzorg benadrukte ook steeds: je eigen gezin gaat voor. Maar de kinderen zeiden allemaal: ‘hij hoort bij ons.’ En de middelste zei zelfs: ‘hé, het is wel m’n broertje, hoor!’
Na een tijdje merkten we ook dat ons pleegkind zich veiliger ging voelen. In het eerste jaar kopieerde hij het gedrag van de anderen. Als de anderen yoghurt namen, nam hij ook yoghurt. Pas in het tweede jaar zei hij opeens: ‘Ik hou helemaal niet van wortelen.’ ‘Ik heb liever die poster daar’. Of ‘ik vind deze schoenen niet zo mooi.’ Ook de Jeugdzorg en de voogd constateerden dat het heel goed ging, hij was groter, voller van bouw, veel minder druk, zijn eczeem was weg en zijn gedrag viel meer samen met zijn leeftijd.
Hij noemde ons al vrij snel pappa en mamma – behalve als zijn familie er bij was. Maar toch bleef er een zekere afstand, want er kon elk moment een telefoontje komen: hij gaat toch weer bij zijn familie wonen. Dat kan nu niet meer: Henk Jan gaat de voogdij overnemen van Jeugdzorg. Dat geeft meer bevoegdheden en scheelt weer een externe partij en bezoek van Jeugdzorg.
Ons pleegkind heeft wel nog steeds contact met zijn familie. Hij zit op een sport en zijn eigen familie gaan mee met de uitwedstrijden. De sport hebben we bewust aangehouden: zo kan hij zijn eigen familie blijven zien. Eens in de vier weken is hij het weekend bij z’n familie en onlangs is hij een hele week met zijn familie weggeweest. Dat is belangrijk, maar soms ook moeilijk. Hij kan heel druk terugkomen. En je moet open staan voor eventuele cultuurverschillen.
Als gezin zijn we er door gegroeid. De kinderen kijken verder dan hun eigen situatie en hebben een bredere blik op de wereld gekregen. Wij gaan ook makkelijker met hen om. Ze houden ons soms een spiegel voor: wij mogen dat niet en hij wel. En Henk Jan is kritischer naar zichzelf gaan kijken, telt bijvoorbeeld eerst tot tien, want hij wil een goed voorbeeld zijn. Maar het is vooral een lekker gevoel dat je een kind ziet groeien, alleen door het wat veiligheid te bieden. Wat wel lastig is, is dat we hem niet mogen omhelzen. Nog steeds niet.
Hij is er nu vier jaar. We zeggen altijd dat we vier kinderen hebben. Als mensen doorvragen, vertellen we wel dat we een pleegkind hebben. Hij hoort er absoluut bij. Maar we hebben ook te maken met zijn familie en dat schept soms afstand. Hij is gewoon een volwaardig gezinslid – met een extra eigen familie.
Ons pleegkind wil wel graag dat het woord ‘pleeg’ er af gaat. We hadden het deze week over bijvoorbeeld verhuizen naar Zeeland. ‘Zou je dan meegaan?’, vroegen we hem. ‘Waarom niet?’, zei hij. Dat was heel mooi.
We hebben hem gezegd: je hoort bij ons en we laten je nooit meer los. Maar je weet het niet. Hij is vrij om te gaan of staan waar hij wil. Misschien vertrekt hij op z’n 18e wel naar z’n familie en wil hij geen contact meer. Maar hij mag altijd terugkomen. En we hopen dat hij hier een huisje krijgt en Henk Jan vraagt om te komen behangen.’
Interview: Marijke Verduijn
Wil je meer informatie over (de mogelijkheden van) pleegzorg? Timon is een christelijke instelling voor jeugdhulp en is altijd op zoek naar mensen die pleegouder willen worden. Kijk voor meer informatie op www.deeljethuis.nl