Essemie

Essemie

Essemie is samen met haar partner Cornelie crisispleeggezin. Dat is bijzonder en ingewikkeld tegelijkertijd.  

Tot onze grote vreugde kregen we zelf wel twee kinderen. Als ik naar hen keek, zag ik hoe belangrijk, maar ook kwetsbaar een veilige en onvoorwaardelijke omgeving is. Het raakte me dat er kinderen zijn die dat niet hebben. Toen kwam die oude gedachte terug. En we bedachten dat wij af en toe een plekje zouden kunnen bieden. Cornelie was het daar helemaal mee eens. Het past ook goed bij haar. 

Toen onze kinderen acht en vier waren, hebben we er werk van gemaakt. We hebben hen niet gevraagd wat ze ervan vonden, maar wel verteld dat we dit gingen doen. En we hebben erbij gezegd: we denken dat dit ook voor jullie bijzonder kan zijn, maar het is vast ook ingewikkeld en we moeten in de praktijk kijken hoe de balans tussen bijzonder en ingewikkeld uitvalt. En jullie mogen er altijd alles over zeggen wat jullie willen. En dat doen ze ook, tenminste: ze zeggen er veel over. 

Via internet kwamen we terecht bij een informatieavond van Spirit in Amsterdam. En daarna hebben we ons ingeschreven voor een cursus van een aantal zaterdagen en avonden. Daar leer je meer over pleegzorg, jeugdzorg en hechtingsproblematiek. Dat laatste is een groot probleem – ook omdat je het niet kan oplossen en zeker niet als kortdurende crisisopvang. Je leert dat het niets met jou te maken heeft als een kind zich veel te makkelijk hecht, of juist helemaal niet. Maar ook dat je hechtingsproblematiek wel kan leren herkennen en hoe je daar het beste mee kan omgaan. Je doet bijvoorbeeld oefeningen met elkaar: wat zou jij in deze situatie zeggen tegen een kind? 

En je doet een soort zelfonderzoek: je schrijft een autobiografie, waarin je op zoek gaat naar de rol die hechting in je eigen leven speelde en speelt. Omdat je dat bewust of onbewust weer tegen zal komen. 

Toch blijft zo’n cursus best abstract. Eigenlijk weet je pas wat het met je doet als je een kind in huis hebt. Wel leerde de cursus mij dat ik niet iemand ben om vijf jaar lang een pleegkind in huis te hebben. Ik houd van een kop en een staart. De reuring van iets nieuws past bij ons, maar dan moet het ook wel weer eindigen. En we ontdekten dat we in ieder geval een kind willen dat naar school gaat, maar bij voorkeur een puber, omdat we dat leuk vinden, maar ook omdat we zelf twee basisschoolkinderen hebben. 

En toen kwam vrij halsoverkop het eerste kind: een jongetje van zeven. Dat was heftig. Ik weet nog dat ik dacht: wow, ik heb eigenlijk géén idee waar ik ja op heb gezegd. Het was een enorm druk, wild mannetje met heel veel angst en agressie in zich. Dus we moesten echt vol aan de bak. 

Na afloop waren we gesloopt – ook omdat we het zo graag goed wilden doen. T. was gewend op straat te leven en zich daar te moeten verdedigen en wij wilden hem veiligheid, rust en regelmaat bieden, maar daar moest hij natuurlijk aan wennen. Het was heel moeilijk, maar ook heel leerzaam en verdrietig dat een jongetje al zo heeft moeten leren voor zichzelf op te komen, dat hij daardoor een heleboel andere dingen niet heeft kunnen leren. 

Het ging best goed. Maar het was ook echt moeilijk. Soms wisten we helemaal niet wat we moesten doen. En soms werd ik – ook al wilde ik dat helemaal niet – ook boos op hem, omdat hij zo over alle grenzen ging. Aan tafel komen en meteen met de pot pindakaas op z’n bord bonken. Er is ook nog nooit zoveel kapot gegaan als in die tien weken. Dan zeg je: niet doen. Geef die pot maar hier. Maar dan niet geven, natuurlijk. En doorbonken. 
Hij probeerde soms echt te kijken of wij hem buiten zouden zetten. Maar dan zo heftig… En soms was hij juist heel aanhankelijk: dan moest je hem eindeloos knuffelen voor hij ging slapen. 

Ik moest vaak zoeken naar hoe ik met hem om moest gaan: je hebt natuurlijk ook je impulsen. Soms was ik strenger voor hem dan ik eigenlijk wilde zijn. En dat is ook weer moeilijk, want je wilt een soort onvoorwaardelijkheid uitstralen. Terwijl die er ook niet is, omdat hij en wij wisten dat hij weer weg zou gaan. 

Dat vond ik moeilijk. Want aan de ene kant zeg je: wie je ook bent en wat je ook bent, je bent okay. Soms zijn er problemen, maar dat gaat zo als mensen met elkaar in huis wonen en ik houd van je zoals je bent. Maar tegelijkertijd moest ik wel zeggen: je blijft hier niet. Dat is extra wrang omdat hij niet altijd bij z’n moeder had kunnen wonen en al over de hele wereld was getrokken. 

Hij vroeg ook steeds: wanneer ga ik terug naar mamma? Of blijf ik hier altijd wonen? Nee, je blijft hier niet wonen, maar ik weet niet of je terug kan naar mamma. 
Die hechtingsproblematiek is het allerergste. Regelmatig lagen we ’s avonds in bed en dachten we: hoe moeten we dit nu weer aanpakken?

T. zat tussen onze kinderen in qua leeftijd, maar ging naar de kleuterklas: hij woonde nog maar driekwart jaar in Nederland en sprak de taal nauwelijks. Hij is overigens superslim: na die tien weken bij ons sprak hij vrijwel vloeiend Nederlands. 

Maar ook op school was het een heel gedoe. Opeens was ik zo’n moeder naar wie de andere ouders met een scheef oog kijken: mijn kind heeft een klap voor z’n kop gekregen, omdat jij zo nodig goed wil doen. Het was heel leerzaam om ook eens in die positie te zijn. Hij had gelukkig een juf – een heel jonge vrouw – die helemaal voor hem ging. Ze zei vrijwel iedere dag: er waren wel wat dingetjes, maar het is goed gegaan. 

Ik weet nog dat er na het kerstdiner op school een lastige situatie was. T. was er nog maar een paar weken en achteraf denk ik dat het allemaal veel te veel was. Hij wilde niet mee naar huis, rende weg, schreeuwde en vloekte en D. zat buiten te wachten en wilde zijn verhaal ook kwijt. Ik wist niet wat ik moest doen. Ik schaamde me tegenover de andere ouders en ik schaamde me ook weer omdat ik me schaamde. Ik weet nog dat ik dacht: dit is nog maar het begin. 

Voor de kinderen was het ook heel heftig. Altijd de toren omgooien die je net gebouwd hebt. Altijd uit je handen rukken waar jij mee speelt. Je dingen kapot maken. Hij kon echt keihard op ze inhakken als hem iets niet beviel. K., de jongste, werd af en toe tegen de muur gesmakt. Ik vond dat wel erg om te zien, maar K. liet zich niet klein maken. Die vond dat wel moeilijk, maar is zelf ook vrij fysiek en schopte gewoon terug. 

D. vond het moeilijker: die is ouder en had al meer geleerd zich in te houden. Soms haalde T. het bloed onder z’n nagels vandaan, maar D. wist dat je dan toch niet met een boek op z’n hoofd mag rammen, terwijl hij dat heel graag gedaan zou hebben. En een heel enkele keer deed, wat ook wel iets zegt. Voor D. hebben we op advies van Jeugdzorg op de binnenkant van zijn kast stiekem een lijstje opgehangen, waarop hij kon afstrepen hoe lang T. er nog zou zijn. 

We hebben heel veel overleg gehad met onze pleegzorgbegeleider. En Cornelie en ik waren een enorm goed team. Over de opvoeding van onze eigen kinderen kunnen we nog wel eens van mening verschillen. Maar hier vulden we elkaar perfect aan. Als de een het even had gehad, kon de ander zeggen: ik breng hem nu wel even naar bed. 

En heel veel dingen gingen ook goed. ’s Avonds ging hij douchen en dan bedankte ik bij het afdrogen al zijn lichaamsdelen, ook om hem in contact te brengen met zijn lijfje. Dan zei ik bijvoorbeeld: dank je wel, oren, voor alle keren dat jullie zo goed geluisterd hebben naar de mensen om je heen. Dank je wel, mond, dat je hebt verteld hoe je je voelt, want wij willen dat heel graag weten. En dank je wel, armpje, omdat je je bordje naar de keuken hebt gebracht, en zo goed lettertjes hebt geschreven en omdat je hand in hand met ons hebt gelopen. Dank je wel, hoofdje, omdat je zo hard moet nadenken over alles wat er gebeurt en omdat je zo goed Nederlands leert. Dat was geweldig: ik zie nog die grote glimlach op z’n gezicht. Toen ik dat één keer had gedaan, wilde hij dat elke dag.
Ik bedacht dus rituelen, waarin ik de goede dingen van de dag kon benoemen. Dat was voor mijzelf ook heel fijn, zeker als er weer een hele strijd was geweest. 

T. is tien weken gebleven – met de kerstvakantie erbij. Toen ging hij weer weg en dat was heel dubbel. Aan de ene kant was ik opgelucht dat de rust terugkwam in huis. Dat was ook confronterend: wij wilden wel een pleegkind, maar de sfeer in huis was dus niet geweest zoals we wilden. Aan de andere kant voelde ik ook heel sterk: waarom kan hij niet blijven? Er was nog geen nieuwe permanente plek voor hem: er is altijd te weinig opvang. Als we hadden gezegd: laat hem nog maar een jaar blijven, dan was hij nog een jaar gebleven. Maar we hadden van het begin af aan aangegeven dat we alleen crisisopvang wilden bieden. 
Het gaat gelukkig goed met hem. Hij woont nu in een gespecialiseerd gezin en daar zit hij heel goed.
Achteraf gezien had hij niet bij ons moeten komen: een gezin met andere kinderen is voor dit jongetje te ingewikkeld. Toch denk ik dat het ook goed is geweest. Als ik van Jeugdzorg hoor hoe hij zich in de weken bij ons heeft ontwikkeld, denk ik dat we wel iets voor hem hebben kunnen betekenen. En tegelijkertijd is daar dat nare gevoel dat we hem hebben weggestuurd. Maar je moet je eigen grenzen stellen. En de kinderen, zaten er echt doorheen. 

En dan zeg je tegen elkaar: nu een maand niets. En de volgende keer willen we echt wel graag een tiener: even wat afstand van de kinderen. Na een maand kwam D., die ook twee maanden bleef. Hij zat al lang in een pleeggezin, waar problemen en ruzies waren ontstaan, dus hij moest een tijdje uit huis. 

Ik vond ook dat heel heftig: je wenst elk kind onvoorwaardelijke liefde toe. Dat er iemand is, die zegt: hoe je het ook verstiert, je hoort bij ons. Dat is dus niet altijd mogelijk. En eigenlijk was het ook een heel verstandige en wijze beslissing: ze hadden even een time-out nodig. Vlak voor de zomervakantie ging hij gelukkig weer terug naar zijn ouders. 

Het was zo’n stoere jongen, helemaal in het zwart, met een grote koptelefoon op en een doodshoofdsjaaltje voor z’n gezicht. De eerste dagen zat hij helemaal in elkaar gedoken op een stoel: hij was gewoon doodsbang. 
D. deed een heel ander beroep op ons gezin en de opvang was veel makkelijker dan de eerste keer. Er waren wel dingen en we moesten vaak met hem in gesprek, maar dat vind ik wel leuk. 

Er was ook totaal geen strijd met onze kinderen. Die vonden het eigenlijk wel jammer dat ze hem zo weinig zagen. Hij liet ze wel eens Youtubefilmpjes zien, waarvan ik me afvroeg of ze die wel moesten zien, maar dat vonden zij natuurlijk geweldig. Dan zei ik: misschien moet je een beetje rekening houden met hun leeftijd. En dan zei hij: o ja, o ja. Hij was goedmoedig. Verder zat hij sowieso ontzettend goed in elkaar. We zijn in korte tijd ook veel van hem gaan houden.

We hebben bij Spirit aangegeven dat we de zomervakantie en liefst ook de voorjaarsvakantie z’n vieren willen zijn. Dus na de vakantie keken we elkaar aan: zijn we er weer klaar voor? Dat waren we. We stonden net weer ‘op het bord’, toen mijn vader kort na elkaar twee hartinfarcten kreeg. Ik wil daar zo vaak als nodig naar toe kunnen gaan. Bovendien heb ik een nieuwe baan en zijn er grote veranderingen op het werk van Cornelie. 

Dus we keken elkaar aan en vroegen: waar zit nu voor ons de ruimte? En we concludeerden: het gaat even niet. Je kunt wel een droom hebben, maar als je zenuwachtig wordt van het idee dat je er een grote klus bijkrijgt, moet je het niet doen. Dat vind ik heftig en confronterend. Ik had niet gedacht dat ik ooit in mijn leven zou zeggen: een kind is nu niet welkom. 

Welke talenten ik in deze situatie heb moeten ontwikkelen? In de eerste plaats creativiteit. Je kunt niet terugvallen op de modus: zo doen we dat hier. Als onze kinderen vervelend zijn, zetten we ze wel eens op de trap en als ze heel vervelend zijn wel eens in het halletje. Dat gebeurt overigens zelden. 

Maar een pleegkind zet je per definitie niet uit de kring. Dat is onder alle omstandigheden fout. Dus we moesten steeds bedenken: wat werkt bij hem? Hij moet zich natuurlijk aan de regels houden, maar als dat niet lukt: wat werkt dan wel en niet? Maar ik vond het leuk om te ontdekken dat ik daar iets op kon bedenken en dat dat werkte. 
Je moet tegelijkertijd én heel consequent én heel flexibel zijn. Dat vraagt om creativiteit. Ik zet die nu ook meer in bij mijn eigen kinderen. 

Ook de kinderen hebben er veel van geleerd: bijvoorbeeld om hun grenzen te stellen. En ik denk dat ze ook wel iets hebben geleerd over de wereld: wat een thuissituatie met een kind kan doen. 

Dus ja: het was inderdaad bijzonder én ingewikkeld. En voor het gevoel van de kinderen was dat ondanks alles wel in evenwicht. Ze zijn, ondanks zijn soms onmogelijke gedrag, ook veel van T. gaan houden. Ze wilden hem heel graag weg hebben, maar toen hij eenmaal weg was, wilden ze hem wel weer terug: kan hij hier niet wonen? En ze hebben het nog heel vaak over hem: hoe zou het met hem gaan? Zou hij ook nog wel eens aan ons denken? 

Dat was voor mij ook wel een eyeopener: je hoeft iemand niet aardig te vinden, maar als er contact is, groeit er toch iets. Je gaat dus houden van iemand die bij je in huis woont.’

Interview: Marijke Verduijn