Wilfrieda

Wilfrieda

‘Hilly heeft twee biologische kinderen, waarvan de jongste toen negen was en de oudste net op kamers. We hebben wel met hen overlegd, maar zelf de beslissing genomen. We zeiden: er zijn kinderen die pech hebben in het leven en die willen we graag een plek geven. 

Achteraf gezien waren we grenzeloos idealistisch en we hebben ervaren dat de werkelijkheid weerbarstig is. Maar de ontnuchtering zat gelukkig al in de cursus ingebouwd. Daar moesten we bijvoorbeeld situaties uitspelen en één van de dingen die we leerden, is: zeg wat je van een kind verwacht. Veel kinderen raken verdwaald als je de paaltjes niet strak genoeg uitzet. Als je pleegkinderen hebt, realiseer je je pas hoeveel regels er in huis zijn: als je thuis komt, hang je je jas op de kapstok. Zo zijn er tientallen – van klein tot groot. En het is goed die te handhaven.’ 

‘We begonnen als crisisopvang. Onze eerste pleegdochter, A., was 13 toen ze bij ons kwam en een schat van een meid, maar ook wel echt een katje geworden en heel grof in haar taalgebruik. Ik weet nog goed dat ik als predikant betrokken was bij de opening van de eerste wereldwinkel en zij meeging. De vloeken en scheldwoorden waren niet van de lucht: godverdomme, wat is het hier teringkoud, godverdomme! 
Dan sta je daar en moet je ervoor kiezen haar te laten, want als iemand het recht heeft om te vloeken, is zij het wel. Als je hoort wat zo’n kind heeft meegemaakt: knokpartijen, de politie aan de deur… Je ontdekt een wereld waarvan je niet weet dat hij bestaat. 

Wat we ook leerden: een kind dat zoveel heeft meegemaakt, kan niet bang zijn, want bang zijn is onveilig. Dus het is altijd boos. ‘Als je maar niet denkt dat ik naar die kutschool ga! Teringzooi hier!’
Dan moet je niet reageren op wat ze zegt, maar op wat ze wil zeggen. Dat hebben we echt moeten leren. 
A. schold ons bijvoorbeeld uit en niet gering ook. De venijnigheid en frequentie waarmee ze dat deed: alles waarvoor je als vrouw uitgescholden kon worden, kregen we dagelijks om de oren. Dan wilde je op zaterdag gezellig ontbijt gaan maken en kreeg je om niets al van alles naar je hoofd geslingerd.’ 

‘Voor onze jongste zoon Hans was dat heel zwaar: hij verschool zich dan altijd achter de gordijnen. Daarom haalden we hem ter compensatie tussen de middag altijd naar huis om samen of met z’n drieën te lunchen. Die momenten bouwden we bewust in. Soms gingen we ook onder schooltijd iets leuks met hem doen. 
En als Jochem, onze oudste zoon, in het weekend thuiskwam, gingen we altijd samen Chinees halen om even één-op-ééncontact te hebben. 

Jochem en Hans zijn nu achterwacht voor onze pleegkinderen. Jochem en zijn vrouw, die nu zelf een kleintje hebben, nemen die over als er met ons iets gebeurt. Hans heeft wel gezegd dat hij geen pleegouder wil zijn. Ik denk dat hij het heel goed zou kunnen, maar de eerste periode is toch wel heel zwaar voor hem geweest.’ 

‘A.’s voogd zei later: ik had gedacht dat jullie zouden opgeven. We wisten niet eens dat dat kon, maar ook als we dat wel hadden geweten, hadden we het toch niet gedaan. Maar we hebben samen wel eens op een parkeerplaats in de auto gezeten, dat we niet meer wisten wat we moesten doen. Het is wel heftig als je in je eigen huis toch enigszins geterroriseerd wordt door een bang meisje dat zo verschrikkelijk boos is. 

A. is een half jaar gebleven. Toen gingen wij verhuizen en ging zij naar een gezinshuis, waar ze het heel goed had. Maar we zijn niet zo heel goed in loslaten, dus als het gezinshuis in de weekenden dicht was, kwam ze bij ons. En toen we op vakantie gingen en haar wegbrachten naar een tijdelijke opvang, moesten we zo huilen dat we de auto van de gezinsvoogd aanreden en daarna urenlang verdwaalden in een toch niet zo grote provinciestad. Eenmaal thuis zeiden we tegen elkaar: dit voelt helemaal niet goed, ze moet met ons op vakantie. Als je van een kind eenmaal de gebruiksaanwijzing hebt, kan het er zo bij. 

Later is A. nog eens een poosje bij ons in huis geweest. Ze woonde weer bij haar vader, toen de politie aan de deur kwam om hem mee te nemen. Dat was heel moeilijk: ze hield zielsveel van haar vader, maar kon hem niet vertrouwen. Tegen de agenten die haar vroegen wat ze voor haar konden doen, zei ze: breng me maar naar mijn pleegouders. Vanaf het moment dat ze in die situatie bij ons binnenstapte, konden we met haar lezen en schrijven.’ 

‘Na onze verhuizing hadden we tijdlang geen pleegkinderen: pleegzorg Gelderland weigerde kinderen te plaatsen bij twee vrouwen. Dat we een in een heel moeilijke situatie een succesvolle plaatsing hadden gehad, telde kennelijk niet. Soms loop je daar nog tegen op. Er was ook eens een moeder die weigerde haar baby bij ons te laten plaatsen. Dat is wel pijnlijk: je kunt een kind een veilige omgeving geven, maar de moeder, die dat niet kan, mag weigeren omdat je een gezin bent van twee vrouwen.’ 

‘Maar toen kwam J. vanuit Amsterdam. Hij was drieënhalf, kon niet praten, slecht lopen en was niet zindelijk. Hans zat inmiddels op de middelbare school en was behoorlijk aan het puberen. Maar toen die kleine man kwam, kregen we opeens een doorkijkje naar de zachtaardige, betrouwbare volwassene die Hans zou worden.’ 

‘Twee jaar later kwam E.. Ze was nog maar tweeënhalf. Als we de kinderen naar bed brengen, zingen we altijd dat beetje suffe liedje: Ik ga slapen, ik ben moe. En dan noemen we alle familieleden op: houd ook deze nacht over pappa, mamma, oma, opa, broertje, zusje, enz. trouw de wacht. Dat heeft het voordeel dat je hun eigen familie elke dag kunt benoemen en alle goeds toewensen. Die eerste avond legden we E. op bed en zongen ons slaapliedje. Er rolde één traan over haar wang. Dat gaat recht in je hart. 

We leren nog steeds in het contact met de ouders van de kinderen. Vaak is dat heel ingewikkeld, soms gaat het ook heel goed. E.’s grootouders kwamen iedere vrijdag bij ons lunchen en gingen dan met haar en met onze oude hond  in het bos wandelen. 
Anderhalf jaar later ging E. weer naar huis. Dat was natuurlijk fijn, maar voor ons heel heftig. We klampten ons maar vast aan de wijze opmerking van onze pleegzorgwerker: ‘wat het jullie ook doet – gun het kind de vreugde dat ze naar pappa en mamma mag’. 
Een paar jaar later is E. opnieuw een poosje bij ons geweest – nu samen met haar babybroertje. Dat was precies op de dag dat ook B. bij ons kwam, twee uur nadat ze onder politiebewaking uit huis was gehaald. Dus toen hadden we vier kinderen: B. van acht. J. van zes, E. van vier en een baby.’ 

‘J. en B. zijn nu veertien en zestien en wonen al tien en acht jaar bij ons. En sinds anderhalf jaar is er ook S.. Zij was als baby een paar maanden bij ons in huis en heel toevallig hoorden we dat het niet goed met haar ging. Toen hebben we tegen J. en B. gezegd: weten jullie nog van dat baby’tje? Dus er ligt weer speelgoed in de woonkamer, we zitten weer te knutselen bij de kleuters en we gaan weer naar zwemles – dat laatste is echt heel erg. Maar het is ook heel ontroerend om met Sinterklaas weer een gelovige in huis te hebben.’ 

‘Wat het van ons vraagt? Het is wel eens uitputtend: we zijn rond de vijftig en idealiter waren de kinderen het huis uit. Mensen denken vaak: het valt wel mee. Maar het valt niet mee. Je kunt als oppas voor onze kinderen niet een buurmeisje vragen. Ze zijn grenzeloos. Als je dat één dag hebt, valt het wel mee. Maar de volgende dag word je al een beetje moe en wij hebben het zeven dagen in de week. 
Daarom is het fijn als je met z’n tweeën bent. Dan kun je ’s avonds ook eens zeggen: ik heb vandaag dit en dit al gehad, misschien wil jij hem naar bed brengen. En dan zal je altijd zien dat het bij de ander vlekkeloos gaat. We kunnen dit alleen samen doen. Je moet elkaar beschermen, zien wanneer het de ander teveel wordt. 

Je moet ook flexibel zijn. Hilly heeft haar fulltimewerk opgegeven voor een kleine baan en we hebben wel eens een poosje op de studeerkamer geslapen om ruimte te maken voor een extra kind. E. komt vaak in de weekenden en in de vakanties en haar broertje komt ook nog wel eens mee. Dan slaapt iedereen bij iedereen. Dat vinden de kinderen overigens prima. We hebben bij wijze van 1 aprilgrap wel eens gezegd dat er vijf kinderen bijkwamen. Ze gingen meteen ruimte maken in hun kamers, want ze weten dat kinderen soms echt een plek nodig hebben. 

Je moet rekening houden met wat de kinderen hebben meegemaakt. A. heeft ons nooit samen zien drinken. Dus als de één drinkt, drinkt de ander niet. En dan ook niet later stiekem. Daar moet ze op kunnen vertrouwen. 

Wat wel een punt is: we hebben te weinig tijd samen. Alleen dankzij onze grote kinderen kunnen we er heel soms samen een paar dagen tussenuit. En dat hebben we wel heel erg nodig: even geen verantwoordelijkheid.’

‘Welke talenten de kinderen in ons aanspreken? Geduld. Humor: een heel belangrijk wapen. En de creativiteit om een lastige situatie te doorbreken. Dat is soms veel ingewikkelder dan je denkt. Ik ben heel strikt: ik kan goed piketpaaltjes slaan, maar vind het moeilijk om daar vervolgens mee te spelen. Hilly is minder goed in het slaan van de paaltjes, maar is weer speelser. Ik weet nog dat we met J. op de camping waren en hij zo woedend was, dat hij met alles smeet. Hilly pakte hem op en ging een eind met hem rijden. Toen hij bleef gillen, zei ze: kom, we gaan een ijsje kopen en nemen er ook een mee voor de anderen. Hij was gelijk stil. Ze heeft het nog wel eens over dat stomverbaasde gezicht. 

Wat je ook nodig hebt, is het inzicht – steeds opnieuw – dat al die boosheid angst is. Dat je niet moet reageren op wat je hoort, maar op wat eronder zit. Niet in tegenspel moet belanden, maar moet blijven uitleggen. Dat vind ik nog steeds wel spannend, maar daar leer ik in.
Hilly is door zowel J. als door A. wel eens gemept. Het is een enorme uitdaging om dat te verdragen en niets terug te doen. Dan moet je jezelf even opschorten, omdat het kind het niet verdient dat je boos wordt. Je moet zo’n conflict oplossen zonder jezelf te verliezen. Dan neem je even een time-out en gaan ze op de trap of naar boven. En daarna moet degene met wie het incident zich heeft voorgedaan er naar toe om het goed te maken. Dat kan de ander niet overnemen. 

We zijn ook meester geworden in het negeren van ongewenst gedrag. We hebben A. nooit aangesproken op haar taalgebruik. S. leren we nu ‘sorry’ zeggen. Dat kan ze niet. Bij haar thuis werden conflicten kennelijk anders opgelost. De volwassene moet het oplossen. En hoe leuk is het áls je het hebt opgelost en weer verder kan…’

‘Wat het ons geeft, is het gevoel dat we iets doen met onze talenten. Dit is iets dat wij kunnen. Er zit ook een geloofscomponent in: J. kwam met Advent. Er is een kind dat niet veilig is op de plek waar het is en de vraag: neem jij het onder je hoede? Het past bij ons een kind te herbergen. We geven ze een vlondertje en wat ze ermee doen, is aan hen. 

En we halen er zoveel vreugde uit. Je doet het voor de kleine momentjes: de vreugde van J. die voor het eerst Sinterklaas viert – voor alle kinderen gesneden koek, maar niet voor hem en hij geniet. De mooie jurk en de hakken waarin onze B., nu zestien, vol verwachting naar een schoolfeest gaat. Dan denk ik: ga! Ontdek de wereld! De stoere verhalen en het gekeuvel van S. bij het aankleden na de zwemles. Het vertrouwen dat ze in ons heeft.’ 

‘In de loop der jaren hebben we zo’n twaalf kinderen in huis gehad. Sommigen kwamen voor een weekend, anderen langer: J. woont nu alweer tien jaar bij ons en B. acht. 

Het is niet altijd makkelijk. We moeten leren verdragen dat niet alles maakbaar is. S. staat in de klas aan de kant. Ze kan geen vriendinnetjes maken en dat vind ik pijnlijk. Soms kun je kinderen alleen maar een time-out geven, maar je kunt de boze wereld die het kind heeft beschadigd, niet wegpoetsen. Wat wij ze kunnen bieden, is een aantal terreurvrije dagen, weken, maanden of jaren. En de zekerheid dat ze – ook als ze weer weg zijn – altijd weer bij ons terecht kunnen. Dat hebben we A. ook gezegd: al heb je vijf koters van vijf verschillende mannen, als je in shit zit, staat onze deur voor je open. Maar we hebben natuurlijk wel het geluk dat wij de leukste kinderen van de wereld hebben.’

Interview: Marijke Verduijn