‘Wie ben jij?’

‘Wie ben jij?’

‘Ik heb altijd wel geweten dat mijn opvoeding zou uitmonden in loslaten, maar ik heb gemerkt dat mijn opvoedpartners – de kinderen – daar hun eigen gedachten over hebben. Mijn zoon is nu zeventien. Hij heeft er veel behoefte aan dat we hem loslaten en wij hebben daar wel moeite mee, want het gaat niet altijd goed. Maar ik leer. Een jaar geleden zaten we hem nog achter z’n vodden, maar nu laten we hem los – al zitten we daarbij wel op onze handen. Als hij zijn eigen leerstijl wil ontwikkelen, dan moet dat maar. Ik moet niet willen bepalen wat zijn manier is. 

Het is hun taak hun leven te leiden. En ik mag hopen dat ik hen daartoe – in interactie met hen – voldoende heb toegerust. Bij het eerste zwemdiploma dachten we nog: ha, eerste opvoeddoel afgestreept. Nou, die zwemdiploma’s heeft hij. Maar is zijn middelbareschooldiploma ook nog ons opvoeddoel? Ik zou het vreselijk vinden als hij een drop-out zou worden, maar het is zijn ding. En ook met een diploma kun je beroerd terecht komen. Sinds ik het heb losgelaten, voel ik me vrijer. Je wint er dus vrijheid mee. En ik heb het idee dat mijn kinderen beter gedijen als ik me vrij voel.’

Sinds ik heb losgelaten dat zijn middelbareschooldiploma mijn verantwoordelijkheid is, voel ik me vrijer

Soms gaan ze met de vrijheid die ze hebben dingen doen, die jij niet helemaal waardeert. Ik heb mezelf nooit tot doel gesteld dat ze iets met het geloof zouden hebben. Dat hebben ze ook niet. Dat vind ik niet naar. Het is zoals zij zijn. Maar ik vond het bijvoorbeeld wel jammer dat ze ophielden met muziekles. Ook dat moet je loslaten. Al was het maar om het gezeur in huis te verminderen.’ 

Dat het niet een vloeiend proces is en dat het bij iedereen anders loopt. Ik lag drie maanden in het ziekenhuis en leerde toen dat ze het ook zonder mij kunnen. Dat was ook een oefening in loslaten. Mijn dochter was toen zestien en is in die drie maanden heel zelfstandig geworden. Ik leerde toen ook: ze zijn in goede handen bij mijn partner. Ik had het misschien anders gedaan, maar het ging goed. Het was dus ook een oefening in bescheidenheid. Ik kan niet alles en dat is niet erg.

Het is niet vanzelfsprekend duidelijk wie je kind is en wat het nodig heeft

Waar ik niet op was voorbereid, is hoeveel je van je kinderen leert. Terwijl ik nog denk: “is hij daar wel aan toe”, vraagt mijn zoon mij: waarom vertel je me dat niet? Ik heb toch recht dat te weten? Van mijn zoon heb ik geleerd hoe je contact maakt. Dat was niet mijn sterkste kant. Van mijn dochter leer ik hoe moeilijk het is om topprestaties te leveren, of hoeveel plezier je kunt hebben in frisbeeën of in een wiskundekamp. Door hen ontsluiten zich voor mij ook stukken wereld die ik niet kende en niet verwachtte.

Ik denk dat de vraag “wie ben jij” wel een blijvende is. Wie zijn ze nu? En wat hebben ze nu van ons nodig? Misschien hebben we daar een tijdlang overheen gekeken. Maar misschien wisten ze dat zelf ook nog niet, dus dat is ook wel moeilijk uit te vinden. Uiteindelijk ben ik er wel tegenaan gelopen dat het niet vanzelfsprekend duidelijk is wie je kind is en wat het nodig heeft. Toen mijn dochter drie weken oud was, dronk ze niet goed. “Is ze anders dan anders?”,  vroeg de kinderarts. En ik dacht: “ik ken dit kind nog niet goed genoeg. Ik weet het niet.” Dat voelde heel rot. Maar ik heb geleerd dat het niet vanzelfsprekend is dat dat je weet wie je kind is. Ze zijn in jou gegroeid, maar je kent ze niet tot op het bot. En ik denk dat kinderen er ook recht op hebben dat je ze als ouder niet tot op het bot kent.’

Interview: Marijke Verduijn