‘Bij wie kan ik ze onderbrengen?’

‘Bij wie kan ik ze onderbrengen?’

‘Ik was doodsbang. Misschien had ik nog maar een paar maanden. Wanneer zou de bom vallen? Niemand die het wist. In het ziekenhuis gingen bij mij de rolluiken echt dicht. Ik had heel veel pijn en in het begin weet je niet hoe agressief het is. Ik wilde niet dat iemand langs kwam, alleen mijn kinderen en mijn ouders. 

De artsen zeiden meteen: dit moet je de kinderen vertellen. En wees zo concreet mogelijk, want anders gaan ze zelf dingen verzinnen. Ze helpen je daar echt in, ik heb de jongste zelfs meegenomen naar een van de bestralingssessies, zodat hij kon zien hoe superserieus ik werd behandeld. Dat gaf hem duidelijk weer vertrouwen. 

Als je ziek wordt slaat de angst je om het hart: die kinderen! Ik laat drie puppy’s achter en ik had ze zoveel verder op weg willen helpen in deze ingewikkelde wereld. Ik heb wel een huis, maar niet veel geld en geen levensverzekering. Dat zijn dingen waar je meteen aan gaat denken. 

Maar de belangrijkste vraag was: bij wie kan ik ze onderbrengen? Het zijn er drie: ik krijg ze nooit in één gezin. Na de scheiding was er een bezoekregeling geweest, maar mijn ex kon de jongens niet goed aan en het bleek ook niet goed voor de kinderen. Nadat de Opvoedpoli had meegekeken en met ons beiden had gesproken, is de omgangsregeling gestopt. Mijn ex heeft dat niet aangevochten, maar wel contact gehouden met de oudste.

Ik had veel steun aan mijn ouders, maar ik kon ook heel goed praten met een moeder van school. Die gesprekken hielpen me om mijn gedachten te ordenen en mijn vragen scherp te krijgen. Hoe moest het na mijn overlijden met mijn kinderen? Het helpt om dat in detail te bespreken. Als je bang bent, is vaagheid je vijand. 

Ik heb niet met de kinderen besproken bij wie ze na mijn dood wilden wonen. Dat soort beslissingen moet je niet bij hen leggen. Je maakt zelf een plan. Via de rechter heb ik het gezag over de jongste kinderen gevraagd en gekregen. Niet over de oudste en dat vond ik ook terecht. Ik heb wel tegen de kinderen gezegd: “Het zou kunnen zijn dat mamma dood gaat. Dat gebeurt vast niet, maar zelfs als dat gebeurt, dan komt het goed. Dan krijgen jullie een fijn huis.” 

Zo heb ik het gelukkig ook kunnen regelen. De middelste gaat naar mijn ouders. Die zijn wel oud, maar een van die gabbertjes kunnen ze wel aan. De oudste zou, denk ik, bij zijn vader gaan wonen, maar hij is bijna 18 en daar ga ik niet meer over. Gelukkig heeft hij een heel goed contact met iemand die ik ken en die hem ook dan kan helpen. De jongste gaat naar de overbuurvrouw, of naar de moeder van school. Die laatste gaat er in ieder geval voor zorgen dat ze elkaar blijven zien en bijvoorbeeld elke veertien dagen ergens samen eten.

Ik maak heel bewust herinneringen voor ze. Ik heb schilderijen gemaakt van ons gezin. We zijn met z’n vieren naar Londen geweest. Ik probeer tradities te creëren: zo springen we ieder jaar van het kippenbruggetje af in het kanaal; dan ga je echt diep het water in. Ik benoem ook: dit is ons gezin. Wij zijn onze sleutels altijd kwijt. We zijn rommelig, we heten “de slopertjes”. Dat benoem ik om ze iets mee te geven van ons gezin. Dat ze zich dat later herinneren: bij ons thuis vroeger … 

We zijn nu vier jaar verder en tot nu toe zijn mijn scans heel goed, dus ik zit wel in een gunstige categorie. En toch … Ik ben niet altijd de Bonamoeder die vrolijk door het leven trippelt. Ik was 46 toen ik ziek werd en 48 toen ik helemaal afgekeurd werd. Dat is heel rauw. Door corona heb ik mijn collega’s nooit meer gezien. Geen afscheid, niks. Ik had een heel goede baan, maar mijn loopbaan was meteen klaar. Ik doe niet meer mee. Ik heb nog wel voorgesteld: laat mij al die rotklusjes doen waar nooit iemand tijd voor heeft maar die wel belangrijk zijn. Dan zit ik niet meer bij het gouden groepje, maar kan ik mijn collega’s helpen. Dat bleek niet te kunnen, maar ik denk dat dat voor mij wel beter was geweest.

Het is niet erg groots en meeslepend om iedere dag alleen maar te koken en de was te doen. Daar heb ik moeite mee en ik mis ook de structuur en het sociale aspect van het werk. Op mijn werk kon ik laten zien wat ik kan en dat is nu weg. Er zijn dagen die ik echt verlummel en vind mezelf ook geen goed voorbeeld voor mijn kinderen: volwassenen werken en dat kan ik niet meer laten zien. 

Ik praat nog steeds met een therapeut. En ik mag niet klagen, maar het financiële gat is ook best diep. Misschien moet ik toch weer gaan werken, maar als ik dan weer ziek word, krijg ik een veel lagere uitkering. En ik moet er ook serieus rekening mee houden dat ik niet oud ga worden. Vorige week kreeg ik van de belastingdienst te horen dat ik 3500 euro teveel heb ontvangen. Ik kan een betalingsregeling krijgen zei de medewerker behulpzaam. Maar voor mij vallen dit soort tegenslagen anders uit dan voor de meeste mensen. Concreet betekent het dat we de komende twee jaar niet op vakantie kunnen en als je een beperkte levensverwachting hebt dan is dat nogal wat. 

Ik heb een leuke oncoloog. De uitslag was weer mooi en ze zei: “Geniet van de zomer”. Dat vond ik een mooie wens. Omdat ik geen werk meer heb, moest ik iets anders verzinnen en heb ik een bootje gekocht. Een mooi zeilbootje met een kajuitje. Daar ga ik af en toe lekker mee varen. Dat vind ik echt genieten, maar het is ook een poging mijn pensionadobestaan een beetje op gang te krijgen. 

En het is natuurlijk een enorme luxe dat ik heel veel tijd heb voor de kinderen. Ik hoef niet meer tussen twee vergaderingen door cadeautjes kopen. Ik ben er als ze uit school komen, ik kan naar ze luisteren. Gelukkig maken de kinderen zich niet zoveel zorgen, maar ze hebben allemaal wel een flinke klap gehad. Bij de jongste heeft dat nog lang doorgewerkt, maar ik zie hem nu langzaam uit zijn schulp kruipen. Hij is pas 12. Ik moet nog even mee.

Interview: Marijke Verduijn
Schilderij: Inge