‘Omarm alle werelden die je in je hebt’

‘Omarm alle werelden die je in je hebt’

Van alle drie. Er zijn veel schrijnende verhalen van jongvolwassenen uit achtergestelde en migrantenmilieus. Maar ook van jongeren uit de witte middenklasse. En tegelijkertijd is het – door alle religies en culturen heen – een universeel thema dat kinderen gezien willen worden en zoeken naar erkenning. Ik zou tegen alle ouders willen zeggen: “Bejegen je kind met iets meer liefde. Kijk er naar met een zachte blik. Het is nog niet af.” 

Dat is heel belangrijk. Ik ben nu bezig met een theatertournee. Daarbij zeg ik altijd tegen jonge mensen: “eis het recht op een wereldburger te zijn. Jij bent de baas over wie je bent. Laat je identiteit niet opsplitsen. Omarm alle werelden die je in je hebt. Wijs het kwaad van de eenduidigheid af. Als je je gedwongen voelt een deel van je identiteit te verwerpen, zal je de wereld er de schuld van geven dat je jezelf niet kan zijn.

Accepteer jezelf dus met alle werelden die in je zitten. Je identiteit is een tuin met veel wilde bloemen. Geef daar niet een deel van op, maar leer die cultiveren.” Jonge mensen ervaren dat als heel bevrijdend. Tegenwoordig worden we gedwongen onze identiteit te definiëren binnen bepaalde grenzen en die te verabsoluteren. “Ben je Nederlander of Marokkaan?” Dat raakt aan onze kern. Jonge mensen voelen die druk vanuit de samenleving en voelen die veel sterker dan voorheen.
Daarom zeg ik: wees wereldburger en eis dat recht op. Maak in jezelf ruimte voor relativering. Dat kan je redden, want je zult vaak geconfronteerd worden met vraagstukken die je niet kunt oplossen met identiteit. Door je wereldburgerschap centraal te stellen, kan je relativeren. Daardoor schep je afstand en ben je weer veilig. 

Ik denk dat het belangrijk is je af te vragen: wat kan ik als individu doen om het contact met de ander goed te laten verlopen? Met welke vreedzame handelingen kan ik ingrijpen op de ander? Dat is je zachte wapen. 
Het alternatief is dat je de ander verwerpt, je onttrekt aan de dialoog, passief-agressief reageert. “Jullie willen dat ik Nederlander ben? Dan ben ik Marokkaan.” Als je zwijgt, voel je onmacht, frustratie. Daar wil ik mijn dochter voor behoeden.

Ik zeg tegen de jongeren die ik ontmoet: je zult geconfronteerd worden met allerlei vragen die te groot zijn en die jij niet kan beantwoorden, maar die je wel intens kunnen beroeren en in verwarring brengen. “Wat vind je van wat er in het Midden-Oosten gebeurt?” “Wat vind je van een dubbele nationaliteit?” “Waarom vast je niet, of wel?” Kinderen worden hier vaak al jong mee geconfronteerd. En dat is heftig, want kinderen willen niet anders zijn dan anderen. Ik wil mijn kind de middelen geven dat ze zichzelf kan zijn en zich tegelijkertijd niet vreemd hoeft te voelen. 

Ik denk dat het heel belangrijk is om te luisteren. Wie goed luistert, overwint de neiging om te oordelen. Als kinderen goed naar elkaar kunnen luisteren, zijn ze zowel kwetsbaar als krachtig. Ik kom veel op scholen en ben altijd weer onder de indruk als kinderen in een klas goed naar elkaar kunnen luisteren, zonder per se zelf iets te willen inbrengen. Als je als opvoeder je kind zo kan opvoeden dat het kan luisteren, dan heb je goud in handen. 

Dat is waar. Maar ik hoop dat ik mijn dochter zoveel kan meegeven, dat zij haar eigen antwoord kan geven. Ik faal in mijn opvoeding, als zij de antwoorden gaat geven die ik er in heb gestampt. Die antwoorden hoeft ze niet meteen hapklaar te hebben. Ze mag er best mee worstelen. Ik denk dat alle kinderen worstelen met grote levensvragen. Je moet als ouder bereid zijn daarover in gesprek te gaan. Dat kost energie en daar heb je ook niet altijd tijd voor. Je mag ook best zeggen: “Nu even niet.” Maar je moet er altijd op terugkomen. Een kind moet voelen: mijn ouder vindt mij belangrijk. Dat is iets anders dan het kind centraal stellen. 

Belangrijk is dat ze zich bij ons veilig genoeg voelt om haar onzekerheden te delen. Ik vond het als kind heerlijk om over de moeilijke vragen van het leven te praten. Dat er iemand luisterde als ik mijn twijfels ventileerde. Dat vond ik spannende en bijzondere momenten. 

Ik was de oudste zoon van kersverse migranten in Nederland. Alles was nieuw. Ik denk dat het verschil maakt of je voortkomt uit een cultuur die al tot bloei is gekomen en waarin allerlei generaties al hebben gefunctioneerd en geëxperimenteerd, of uit een cultuur waarin alles voor het eerst gebeurt. 
Mijn ouders kwamen nog uit een orale cultuur. Als we op vakantie gingen, waren er nergens boeken. Alles ging via het woord. Dat begreep ik. Toen leerde ik op school de letters en moest ik die taal van buiten vertalen naar mijn ouders. Ik moest voor hen tolken en hen dingen uitleggen. En ik leerde dat woorden van betekenis kunnen veranderen als ze in een andere context worden gebruikt. Dat verrijkte me, maar trok ook een fundament onder mijn voeten vandaan. 

Ik heb mijn dochter niet nodig om een doktersrecept te begrijpen. In mijn boek zeg ik tegen haar: mijn grootouders konden niet lezen en schrijven, jouw grootouders kunnen een beetje lezen en schrijven, jouw ouders zijn kinderen van mensen die laaggeletterd zijn en nog voor een deel zijn opgegroeid in de orale cultuur. Jij bent de eerste die volledig toegang heeft tot de schriftcultuur. 

Mijn dochters heeft geletterde ouders, die met haar kunnen meekomen. Ik denk dat dat alle verschil maakt voor hoe ze in het leven staat. Ik ben benieuwd.’  


Interview: Marijke Verduijn

Abdelkader Benali (1975) werd geboren in Marokko. Als klein jongetje kwam hij naar Rotterdam, waar zijn vader een slagerij begon. Hij publiceerde verschillende romans, poëzie en non-fictie. In 2016 beschreef hij als aanstaande vader in Brief aan mijn dochter zijn eigen jeugd en opvoeding, en duidde hij de wereld waarin zij zal opgroeien. Dit voorjaar verscheen Mijn broer en ik, het eerste kinderboek dat speciaal geschreven is voor de maand van de filosofie.