Deel. De dingen zijn niet van jou. Je hebt ze in bruikleen

Deel. De dingen zijn niet van jou. Je hebt ze in bruikleen

Babah Tarawally kocht een keer cadeautjes voor zijn dochters. ‘”Voor hen allebei”, zei ik. “Ze moeten er samen mee spelen. Zo leren ze delen.” “Zo werkt dat niet in Nederland”, zei hun moeder, een witte Nederlandse. “Hier moet je eerst iets hebben om te kunnen delen. Als je weet wat van jou is, kan je beslissen dat te delen.” Maar zo ben ik niet opgevoed.  

In ons huis in Sierra Leone lag een stapel kleren en als ik ’s morgens wakker werd, pakte ik daar wat kleren vanaf. Die kleren waren niet van mij, die waren van ons allemaal. We dronken allemaal uit één kopje. En we gebruikten één of twee tandenborstels met het hele gezin. Daar moet ik nu niet meer aan denken, maar in onze cultuur is bezit niet iets individueels.

Ik had niets voor mezelf. Zelfs de schoolboeken niet. Daar zorgde ik dus goed voor, want ik wist: hierna gaan ze naar een ander. Ook in onze huizen was niets wat je ‘bezit’ zou kunnen noemen. Daarom was het ook zo makkelijk om te vluchten. Ik moest wel mijn familie en vrienden loslaten, maar er was geen enkel bezit waar ik afscheid van moest nemen. 

Niks is van mij. Veel van mijn spullen zijn  tweedehands. Zelfs mijn kinderen zijn niet van mij. En als ik dood ga, word ik begraven zonder kleren, alleen gewikkeld in een witte satijnen doek. Ik ben in deze wereld gekomen met niks en ik ga met niks terug.

Voor mij is bezit een publiek bezit waar iedereen gebruik van mag maken. De materiële dingen in deze wereld zijn niet van jou. Dat komt vanuit de Ubuntufilosofie: ik ben omdat wij zijn. Ik ben mens in relatie tot andere mensen. ‘Ik’ is niet belangrijk. ‘Wij’ is belangrijk. Zo ben ik opgevoed. En dat wil ik mijn kinderen meegeven. 

De eerste vijf, zes jaar heb ik bijna geen kleren voor ze gekocht. Die kregen we van de buren. Mijn kinderen wisten niet anders: kleren komen binnen in een tasje en dan kijk je wat je er van kan gebruiken. En als jij er klaar mee ben, geef je het weer door. Nu pas koop ik wel eens kleren voor hen. Maar laatst kregen ze nog een grote zak kleren van hun buurmeisje Sophie en die trekken ze met trots aan. 

Nou zijn kleren natuurlijk niet zo belangrijk, maar het geldt ook voor dingen die je wel belangrijk vindt. Mijn oudste dochter is echt gemaakt voor Nederland: ze is een  individu, direct, zorgt er voor dat ze op tijd is, neemt dingen serieus. Mijn andere dochter is een groepsmens, zit op dansen en wil lol maken.

Mijn oudste dochter zit op atletiek. Een paar weken geleden ging de jongste mee naar een open dag op de atletiekbaan. Toen ze voor de lol even ging verspringen, werd ze gespot door de ex-trainer van Daphne Schippers: “Je hebt talent. Wil je bij mijn team komen?” Ze wilde er eerst over nadenken, maar thuis zei ze: “Dat wil ik wel.” Toen werd de oudste boos: “Maar ík wil het niet. Dat is míjn sport.” Ze ging trainen en stuurde nog een sms’je: “Ik wil haar er niet bij hebben.”

’s Avonds, voor ze naar bed ging, vroeg ik haar: “Waar zit de pijn?” “Voor haar is alles makkelijker”, zei ze. “Ik heb twee jaar moeten wachten voor ik werd ingeloot en zij wordt gespot en mag meteen komen.”
Toen zei ik: “Jij hebt gekozen voor atletiek. Je zus doet het voor de lol, maar talent is geen garantie voor succes en denk je nou echt dat ze net zo hard gaat trainen als jij? Zij houdt van dansen en plezier maken. Ze zal er niet gelukkig van worden.
Maar zelfs als zij het wél gaat maken, moet je dat accepteren. De sport is niet van jou. Doe wat op je pad komen en ken jezelf. Als je weet wat jouw mogelijkheden en kwaliteiten zijn, kun je andere mensen gunnen wat zij hebben.” 

Dat besef wil ik mijn kinderen meegeven: niets is alleen van jou, je hebt het in bruikleen. Je moet delen. Dat geldt ook voor de ruimte thuis. Jij moet er voor zorgen dat iemand die mee naar huis komt, zich op z’n gemak voelt. Als mijn kinderen vriendinnetjes meebrengen naar huis, krijgen de gasten het eerste bord en het eerste glas drinken. Mijn kinderen doen dat al automatisch. Al zijn ze wel eigenwijs en zeggen ze soms: “Pappa, dit is Nederland. Dit is niet Afrika.” 


Babah Tarawally is schrijver en journalist. Hij ontvluchtte in de jaren negentig Sierra Leone vanwege het oorlogsgeweld en doorstond een asielprocedure van zeven jaar in Nederland. Hij schreef De god met de blauwe ogen en De Verloren hand. Tarawally was jarenlang medewerker bij Free Voice (nu Free Press Unlimited), dat zich inzet voor onafhankelijke media in ontwikkelingslanden. Tegenwoordig geeft hij bij New Dutch Connections empowermenttrainingen aan jonge migranten. 

Interview: Marijke Verduijn