//= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-regular-400.woff2' ?> //= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-solid-900.woff2' ?> //= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-light-300.woff2' ?>
Sophie was 13 toen ze anders ging eten. Minder en gezonder. Ze ging zich ook wat meer in eten verdiepen. Prima, natuurlijk. Toen wilde ze vegetariër worden en ging ze heel veel sporten. Haar moeder zag niet meteen een groot probleem, maar hield het wel een beetje in de gaten. ‘Sophie is mijn jongste. De oudste doorliep de puberteit zonder problemen, maar Sophie wilde altijd alles uitproberen en zocht alle grenzen op.‘
‘Op vakantie met vrienden lieten we ze wat meer hun eigen gang gaan en merkte ik dat ze niet meer de waarheid sprak als ik vroeg wat ze had gegeten. Dat liegen vond ik eigenlijk nog het vervelendste. Toen ze na die vakantie laxeermiddelen ging gebruiken, belde ik de huisarts. Die zei: hou het nog maar even in de eerste lijn. Ik vond een psychologe, een haptonoom en een diëtiste. Prima hulpverleners, die het allemaal heel goed deden. Maar Sophie wilde het allemaal niet.
Dus ik stond er alleen voor. Ik houd van mijn kind en ik wil dat ze gelukkig is, maar ik deed ook maar wat. Ik probeerde te bedenken: dit is er aan de hand. Hoe ga ik dit aanpakken? Sophie en ik hebben in die tijd eindeloos gewandeld en heel veel gepraat. Ik heb vooral geluisterd en geprobeerd geen oordeel te hebben. Haar te laten voelen dat alles wat ze voelt er mag zijn. Als ik met haar praatte, probeerde ik altijd onderscheid te maken tussen Sophie en haar ziekte, omdat ik haar niet wilde beschadigen.
Natuurlijk heb ik ook nagedacht: ligt het aan mij? Heb ik iets gezegd of gedaan of onbewust uitgestraald? Dat oordeel voelde ik bij sommige mensen – niet bij heel veel, trouwens.
En ik zal de laatste zijn die zegt: mij treft geen schuld, maar ik geloof toch oprecht dat het niet met mij te maken heeft. En Sophie is ook niet aangestoken door andere meisjes. Het was iets van haarzelf: ze vond het fijn om eten onder controle te kunnen hebben en ze vond het mooi om mager te zijn.
Bijna niets was meer leuk. Haar kleren pasten niet meer, dus we moesten winkelen. Vóór die tijd was dat gezellig. Nu helemaal niet meer. Die broekjes werden kleiner en kleiner en ik was al blij dat iets paste. Dan rekende ik maar snel af en zei ik wel: “het staat je mooi.” Maar niet: “je ziet er prachtig uit.” Want dan zou ik bevestigen dat mager-zijn mooi is. Je moet heel erg op je woorden letten.
Wat ook moeilijk was: alle aandacht ging naar Sophie en veel minder naar mijn andere dochter. Ze was er wel voor haar zusje, maar ging ook heel sterk haar eigen weg. Ik geloof dat zij er wel goed is uitgekomen. Ze weet heel precies welke opleiding ze wilde volgen en is dat ook gaan doen. Ik ben echt heel trots op haar.
Ik voelde me erg alleen. Ik kreeg wel advies en las er veel over, maar niemand kan je er bij helpen. En intussen werd haar gewicht alleen maar minder. Toen heb ik de huisarts weer gebeld: je moet ons nu aanmelden bij een kliniek. Er bleek een wachtlijst van drie maanden.
Ik was heel bang. Op het ergste moment woog ze 40,5 kilo. Ik kon niet meer slapen. Ik kon haar niet meer zien als ze onder de douche stond. En ik vond het ook moeilijk om haar vast te houden. Dat deed ik wel, want ze had het nodig. Maar je voelde alleen maar botjes.
Ik deelde mijn angst met een kennis die ik tegenkwam en zij zei: zo kan dit niet. Zij bracht ons in contact met een kinderarts. Die onderzocht Sophie, ging naast haar zitten en zei: “Sophie, het zal toch anders moeten. Het is binnenkort kerstvakantie en dan mag je één keer per dag naar beneden lopen en één keer naar boven, maar verder mag je alleen maar zitten en eten. Anders is het foute boel.” Toen ging bij haar de knop om. In die kerstvakantie is ze een kilo aangekomen.
Na die vakantie konden we terecht bij de kliniek. In het intakegesprek lieten ze haar de curve zien: als je onder dit gewicht komt, gaan er functies uitvallen. Dat gaf haar ook inzicht.
Voor mij viel er een last van mijn schouders. Ik hoefde het niet meer allemaal alleen te doen.
Vanaf dat moment kwam er iedere keer een halve kilo bij. Sophie wilde per se niet in de dagopname, omdat ze bang was voor de invloed van de andere meisjes. Dus ze deed het helemaal alleen. Een medewerkster van de kliniek zei tegen haar: “ik werk hier al tien jaar, maar jij bent de eerste die er op eigen kracht uit komt.”
Wat die kracht is? Misschien toch de wil om te leven. Dat is hoe ik Sophie ook ken. Ze houdt van het leven: van leuke dingen doen, avonturen beleven.
En toen ging het toch weer mis. Dat was een enorme klap: we moesten dus weer opnieuw beginnen. De huisarts was er altijd voor me. En er waren zoveel lieve mensen in mijn omgeving die me steunden en me het vertrouwen gaven dat ik het goed deed. Ik heb hele lieve ouders en hele lieve schoonouders en vrienden.
Die tweede keer zijn we met niemand meer gaan praten: we gingen het zelf doen. Ik voelde me heel strijdvaardig: dit gaan we tackelen. Ik ontleende, denk ik, hoop aan een kern in Sophie. En aan een kern in mijzelf waar ik altijd op kan terugvallen.
Sophie en ik hebben dit echt samen gedaan en dat heeft ons heel veel opgeleverd. We hebben een band voor het leven. Maar ik realiseer me heel erg dat wij geluk hebben gehad. Er zijn heel veel meisjes die er niet uitkomen. En er zijn heel veel wanhopige moeders die minder geluk hebben dan ik. Maar als mijn verhaal iemand kan helpen, dan ben ik blij dat ik het heb gedeeld.
Het heeft ons ook veel gekost. En Sophie is er vrijwel al haar vrienden door kwijtgeraakt. De school heeft het heel goed opgepakt en ze heeft het ook besproken in de klas. Maar de ziekte slokt al je tijd op: je bent al blij dat je school kan volhouden. Je wordt een beetje een toeschouwer in de groep. Haar vriendinnen begrepen het ook niet goed en toen Sophie die terugval had, haakten ze af.
Het gaat nu goed en we zijn er allemaal sterker uitgekomen. Maar als ik erover praat, komt het verdriet weer terug. De machteloosheid ook: waar moeten we nu weer naar toe? Waar moeten we het vandaan halen?
Natuurlijk ben ik diep van binnen soms wel bang dat de ziekte weer terugkomt. Maar ik ga uit van het positieve. Dat heeft dit hele proces in mij naar boven gehaald: vertrouwen, overgave, liefde, gerichtheid op het positieve, zelfstandigheid ook.
Ik vertrouw erop dat Sophie, als zij deze ziekte weer ervaart in haar leven, voelt dat ze er weer uit kan komen. Want dat heeft ze al een keer gevoeld. Ik hoop dat ze dan de mogelijkheden vindt om haar innerlijke kracht aan te boren. En ook bij mezelf voel ik die innerlijke kracht. Want al was het op het moment loodzwaar, nu ik er op kan terugkijken, zie ik het toch ook als een bijzonder proces.
Ik ben beretrots op Sophie. Ze heeft power. Ze is wijs. Zoals zij iedere keer weer naar zichzelf kan kijken en kan zeggen: daar heb ik van geleerd.
Ze is geland: ze is net 18, heeft vaste verkering, doet dit jaar eindexamen en moet nu kiezen wat ze daarna gaat doen. Dus ze gaat het huis uit. Dat is goed. Ik laat haar met vertrouwen los. Ze heeft genoeg in haar rugzakje om de dingen die ze op haar pad gaat tegenkomen tegemoet te treden.’
Interview: Marijke Verduijn