//= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-regular-400.woff2' ?> //= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-solid-900.woff2' ?> //= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-light-300.woff2' ?>
Op 11 december 2021 overleed Flint (9). Zomaar. Bijna twee jaar later kijkt Anne terug. En – nog steeds voorzichtig – vooruit. ‘Het eerste jaar na de dood van Flint waren we vooral bezig met die eerste week. De verschrikkelijkste en de mooiste week van mijn leven. Net als het afscheid: intens, prachtig en passend – en ook niet te doen. Toen dat jaar voorbij was, konden we verder kijken: terug en vooruit. Hoe was ons leven met hem? Wie waren we daarvoor ook alweer? En hoe doe je dat: je leven herpakken?’
‘Het ging de laatste tijd eigenlijk heel goed met Flint. Hij was een paar keer mee geweest naar vrienden en dat ging allemaal zo goed. Een week voor hij overleed, vierden we Sinterklaas bij m’n zwagers, voor het eerst met Flint. Hij was gezellig, scharrelde rond zonder iets kapot te maken. Hij genoot. En wij genoten van hem.
We waren in Londen toen hij onverwacht overleed. Mijn moeder paste op Max, onze jongste. We vlogen meteen terug, werden opgehaald door vrienden en gingen naar m’n moeder en Max om het hen te vertellen.
Mijn zusje, moeder en vrienden hebben de ruimte waar hij werd opgebaard versierd. Mijn zwagers hebben een kistje getimmerd. We hebben afscheid genomen van Flint op een strandje waar we als gezin vaak kwamen. Het was een prachtig, passend en intens afscheid – en ook niet te doen.
Die eerste week rouwden we om een overleden kind. Het was een grote tragedie: een jongen van 9 hoort niet te overlijden. Gelukkig zei niemand: ‘Maar hij was gehandicapt.’
Nu is er meer ruimte voor dat Flint gehandicapt was. Ouders van een gezond kind rouwen om het verlies, maar ook om de gemiste toekomst van hun kind. Dat was voor ons anders. Flint zou nooit een baan, een partner of een carrière hebben. We weten niet hoe het zou zijn gelopen, maar we maakten ons daar al wel zorgen over. Hoe konden we dat het beste doen? Daar hoef ik niet meer over na te denken.
Mijn zusje vroeg me na een paar weken: ‘Als je hem nu terug kon krijgen, zou je het dan doen?’ Mijn eerste instinct was: o ja!. Maar ik dacht vrijwel meteen: wacht even. Zou hij lijden onder de puberteit? Zouden we een goede woonvoorziening kunnen vinden? Zou hij epilepsie krijgen? Zou hij weer zo vredig sterven als nu?
Natuurlijk wilde ik niet dat Flint dood ging, maar er was ook al heel snel opluchting. Ik ben blij dat ik nooit meer het zorgkantoor hoef te bellen of Flint hoef te voeren. Dat ging tergend langzaam, het was vies en Flint maakte nauwelijks contact. Hij was moe van de dag en negen van de tien keer kwam een hap er weer uit. En tegelijkertijd: als hij nog had geleefd, had ik het met zoveel liefde gedaan.
Eerst durfde ik die opluchting niet te benoemen, maar mijn moeder heeft me daarin geholpen. Mijn moeder hield vanaf de eerste dag zo ongelofelijk veel van Flint. Die eerste jaren, toen ik niet wist wat ik met hem aan moest en zo ontzettend aan hem moest wennen, heeft zij met onbegrensde positiviteit, geduld en liefde drie dagen in de week voor hem gezorgd.
Na zijn overlijden vertelde mijn moeder dat ze op een dag tegen Flints foto had gezegd: ‘O jongen, wat heb ik je gemist vandaag. Ik zou je zo graag een knuffel geven. Maar je hoeft niet terug te komen, hoor.’ Ze moest er om huilen, maar ze zei ook: ‘Het is goed zo.’ Toen dacht ik: als zij dat zegt, mag ik het ook voelen …
De zorg zou alleen maar zwaarder worden en hij heeft gedaan wat hij in de wereld wilde doen: mensen bij elkaar gebracht, vriendschappen verdiept. We hoeven nergens spijt van te hebben. De eerste nacht na Flints dood hebben we de hele nacht liggen praten en tegen elkaar gezegd: wat was je toch een goede vader; wat was je toch een goede moeder.
Misschien was het wel een voltooid leven, denk ik nu. Ik denk met alles wat in mij is, dat het goed is zoals het is – voor Flint en misschien ook voor ons en voor Max. En toch word ik altijd heel verdrietig als ik dat zeg. Natuurlijk is het niet goed. Een kind hoort niet te sterven. Maar een kind hoort ook niet te zijn zoals Flint was. Het is goed zo, maar ik ben zo verdrietig.
De dood van Flint heeft me geleerd dat tegenstrijdigheden tegelijkertijd waar kunnen zijn. Als ik A zeg, voel ik B. En als ik B zeg, voel ik A. Mijn hersenen kunnen dat soms niet aan. Door Flint begrijp ik de zin van leven beter en tegelijkertijd maakt het allemaal niet meer uit. Het is loodzwaar en intens verdrietig dat ons kind dood is en er is ook opluchting, want we hebben nu meer vrijheid. Maar ik weet soms niet wat ik aan moet met die vrijheid. Dan wil ik gewoon Flint.
Heel veel van het rouwen hebben we al gedaan toen Flint nog leefde. Wat wel iets verser is, is het verdriet dat Max nu enig kind is. In het weekend sliep Dave vaak uit en ging ik met de kinderen naar beneden. Dan scharrelden ze om me heen en bladerde ik in de krant. Dat waren zulke gelukkige momenten. We kregen met z’n vieren steeds meer routine, we waren echt een gezin. Dat mis ik. Nu ga ik alleen met Max naar beneden. Ik mis de reuring in huis. Gelukkig woont z’n neefje vlakbij en heeft Max veel vriendjes. Ik wil heel graag dat ons huis een zoete-invalhuis is.
Flint heeft ons wezenlijk veranderd en ik ben heel blij met wie we door hem geworden zijn. Ik was Anne die fulltime werkte, altijd plannen had, graag het voortouw nam en alles aanpakte. Mijn valkuil is dat ik te hard ga en mensen irritant vind als ze mij niet volgen. Door Flint weet ik dat als ik een echte band wil met de mensen om me heen, het mijn verantwoordelijkheid is dat ze me kunnen volgen.
Voor Flint hoefde ik niet zoveel te doen. Ik moest er gewoon zijn. We hebben vroeg in zijn leven een cursus gevolgd waarin we leerden goed naar hem te kijken en hem te volgen. Verder niets. Ik moest een andere taal leren. Als hij met z’n handje op de grond klopte, klopte ik ook op de grond. Als ik contact met hem kreeg – en dat was echt maar soms – was het zo intiem. Die andere taal mis ik. En ik mis z’n knuffels, de kleine pareltjes van contact. Flint was altijd in het ‘nu’. Als het ‘nu’ slecht was – hij is jarenlang vaak ziek geweest -, was het heel slecht. Maar de laatste jaren was het ‘nu’ van Flint een fijne plek om te zijn.
Ik weet niet zo goed wat ik aan moet met de tijd. Die existentiële crisis beleven Dave en ik anders. Soms word ik wakker met een ongemakkelijk gevoel. Ik ga redderen: hoppa, los het op, doe even yoga. Dat is best een goed idee, maar niet om dat gevoel kwijt te raken. Dat is er gewoon en ik moet het maar ondergaan. Als een blaadje in de wind.
In november kreeg ik een hernia. Ik kan dat niet los zien van wat in m’n hoofd en hart speelt. Je bent zo in gevecht met je zelf. Als je dat probeert te negeren, komt er iets in opstand. Ik ben ervan overtuigd dat ik die hernia niet had gekregen als Flint nog had geleefd. Dan was ik gewoon doorgegaan, omdat het moest.
Ik rouw bijna nooit met tranen. Soms ben ik leeg, soms in shock, soms voel ik me lamgeslagen, soms heb ik geen flauw idee hoe ik me voel. Soms voel ik verdriet, soms helemaal niets. Soms heb ik een onbestemd gevoel: wat is nu de bedoeling? De zin van mijn leven was ervoor te zorgen dat het goed ging met Flint. Dat leidde ook af van existentiële vragen als: waarom ben ik hier? Wie ben ik? Hoe zorg ik goed voor jezelf? Die vragen komen nu soms op. Dat vind ik ongemakkelijk, ook omdat de antwoorden niet kraakhelder zijn. Ik voel wel beter wat ik niet wil, maar ik kan nog niet goed voelen wat ik wel wil.
Natuurlijk was ons leven met Flint soms ongemakkelijk. Ik voerde eindeloze ontwikkelingsgesprekken met pedagogen. We moesten ingewikkelde contracten opstellen en door een toeslagenachtige cultuur van wantrouwen en tekorten in de jeugdzorg is de menselijke maat bij instanties vaak ver te zoeken. Dat lag allemaal niet in mijn comfortzone, maar het moest en ik deed het met liefde.
Tegelijkertijd zijn we er al die jaren niet aan toegekomen te voelen waar onze grenzen lagen. We deden wat er gedaan moest worden en je had er nog allerlei taken bij kunnen gooien en dan hadden we het ook gered, want er was geen keus. Ik voel nu hoe moe ik daarvan was en ben. Nu denk ik wel eens: misschien hadden we het niet gered. Of wel, maar ten koste waarvan?
Ik werk bewust weinig, zodat ik veel tijd voor mezelf heb en alles goed kan voelen en goed voor mezelf kan zorgen. Ik moet resetten: wat is normaal? Wat kan ik aan? Ben ik sneller moe omdat ik nog leeg ben van al die jaren teveel doen? Of is dit hoe ik echt in elkaar zit? Als ik me niet goed voel – een beetje somber, weer een dag – heb ik dan hulp nodig, of hoort dat er gewoon bij als je rouwt en meer tijd hebt om over jezelf na te denken?
Ik heb alles weer opgepakt, maar het is heel gek om door te gaan terwijl je weet van de dood. Soms wil ik terug naar toen ik dat nog niet wist, maar het leven met hem was ook niet makkelijk.
Het gaat wel goed met ons. We genieten enorm van Max. We genoten al heel erg van hem, maar nu nog meer. We zijn weer de Anne en Dave van vóór Flint, maar dan een nieuwe versie. Soms word ik weer enthousiast voor een leuk project, maar ik denk ook vaak: wat maakt het allemaal uit. Het wisselt. De ergste shock is eraf en dat is fijn én ongemakkelijk. Er zijn veel dingen die mooi zijn en okay voelen en tegelijkertijd is het helemaal niet okay. Soms voel ik een soort rust: we hebben dit samen meegemaakt, en we bestaan nog. En soms is het ook heel ongemakkelijk.
Ik ben blij met onze draagkracht. Ik kan mensen aanwijzen die het beter hebben dan wij, maar ook die het slechter hebben: mensen die een gezond kind verliezen, die niet nog een kind hebben, die niet zo’n stevige relatie hebben als wij…
We zoomen een beetje uit en kijken wat verder dan alleen zijn dood. We staan weer meer aan het stuur van het leven en er is meer ruimte voor fijne herinneringen zonder de schaduw van de dood.
Het is schoonheid dat we ons leed kunnen delen. Er is zoveel liefde om ons heen. Het afscheid op dat strandje, met al die lieve mensen. Buren die zes weken lang voor ons kookten, tot wij zeiden: stop maar.
Eens in de drie maanden hebben we met twee vrienden en m’n zusje een Flint-diner. Dan koken we lekker en praten we – over van alles, maar ook over Flint. Hij had geen grote buitenwereld: hij kon niet praten en maakte slecht oogcontact, dus hij liet zich niet goed kennen. Het is heel fijn om over Flint te horen. Ik was er niet altijd bij en soms ben ik het vergeten.
Max doet dat heel goed. Hij praat veel over z’n broer. Hij vergeet Flint nooit. Soms zegt hij: ‘Weet je wat Flint nu had gedaan?’ En als hij een tekening van ons gezin maakt, tekent hij Dave, mij, zichzelf en een ster.’
Interview: Marijke Verduijn
Het eerste interview met Anne: Van veel beelden heb ik afscheid moeten nemen.
Het tweede interview met Anne: ‘Dit heb ik de eerste keer dus gemist’