‘Je moet iemand hebben die je er doorheen trekt’

‘Je moet iemand hebben die je er doorheen trekt’

‘Mijn moeder heeft problemen waardoor ze mij niet kon opvoeden en mijn opa en oma, bij wie we inwoonden, hadden het druk met hun eigen zaak. Ik trok me heel vaak terug op mijn kamer en had vaak nachtmerries en paniekaanvallen. Mijn opa kon daar niet tegen en mijn oma hield zich overal buiten. Ik zat op judo, maar toen ik naar het logeerhuis ging, moest ik daar vanaf. Toen ik weer thuis kwam, werd ik op school gepest. Omdat het me niet zoveel deed, ging dat steeds een tandje erger en eindigde het vaak bij slaan en schoppen.’

Na die eerste opname volgden er nog vier. Ik weet nog hoe bij elke nieuwe opname mijn opa en oma wegreden en ik achter het raam stond te zwaaien. Die momenten blijven je echt bij. Ik voelde me steeds weer zo in de steek gelaten. 

Ik heb echt niet alleen maar slechte ervaringen, hoor, er waren zeker ook menselijke mensen in de opvang, maar de structuur was niet goed. Je moest op het terrein blijven, ook al zat ik in een open instelling. Vaak is ook de school op het terrein. Ik zat drie maanden hier, dan weer zes maanden daar, dus vrienden maken zat er ook niet echt in.

En de problematiek op de groep liep ook heel erg uiteen: je zit met jongeren die autisme hebben, maar ook met jongeren met gedragsproblemen en woedeaanvallen, dus het was niet zo aantrekkelijk om daar vrienden te maken. Het was niet raar als een ambulance het terrein opreed omdat iemand een zelfmoordpoging had gedaan. Je voelt je echt verdoemd. Als er een hel is, denk ik dat ik die daar wel heb gezien.’

Toen ze zestien was, werd eindelijk – mede dankzij Patricia zelf, die op zoek ging naar wat het zou kunnen zijn – een goede diagnose gesteld: hechtingsproblematiek en PTSS. ‘Dat klopte op mijn nachtmerries en paniekaanvallen.’ 

Bij de laatste opname kwam ze terecht in het speciaal onderwijs en daar voelde ze zich voor het eerst een beetje thuis. ‘Het was onder mijn niveau en ik heb er ook tijd door verloren, maar daar vonden mensen het niet vreemd dat je je afzondert en depressief bent. Daar weten ze dat niet elke thuissituatie goed is en begrijpen ze dat je soms dingen zegt als “Ik haat mijn moeder.” 

Toen ik zestien was, zei iemand: “Misschien is het handig dat je een meidencoach krijgt.” Ik wist zelf niet dat die bestonden. Dat is een heel belangrijke beslissing geweest.

Mijn gezinsvoogd zag ik één of twee keer per jaar, de meidencoach een of twee keer per week en ik kon ook altijd appen. Zij was de enige volwassene waar ik echt terecht kon met hoe ik me voelde. Voor het eerst voelde ik dat ik niet helemaal alleen was. Dat er iemand was die er voor me was, naar me luisterde, me wilde helpen. Het was alsof ik meer mezelf kon zijn.

Toen heb ik echt gevoeld hoe belangrijk het is dat ieder kind tenminste één volwassene heeft die  er altijd voor je is en steunende familie, vrienden en/of kennissen waar je op kan rekenen. 

Op die school voor speciaal onderwijs kreeg ik voor het eerst ook vrienden en waren er begeleiders die ik kon vertrouwen. Dat hielp me om wat meer open te staan, maar het bleef een tijdlang twijfelachtig. Pas toen ik op school echte vrienden kreeg en in de omgeving leuke mensen leerde kennen, die ik echt durfde vertrouwen, is dat vertrouwen weer teruggekomen.  

Maar toen werd de Havo-afdeling van die school wegbezuinigd en moest ik naar een gewone middelbare school. Al na een paar uur merkte ik dat er over me gepraat werd. In de pauze ging ik naar de directeur en zei ik: “Bel m’n gezinsvoogd maar. Ik blijf hier niet. Ik zoek wel wat anders.” 

Ik was bijna zeventien en ik vond mezelf vrij volwassen voor m’n leeftijd, dus ik dacht: misschien neemt het volwassenenonderwijs me wel aan en anders ga ik eerst een jaar wat anders doen. Nog vóór mijn gezinsvoogd me belde, had ik daar al een gesprek geregeld. De gezinsvoogd was het er niet mee eens, maar ging toch mee. Onderweg kreeg ik een hele preek: je kunt het reguliere onderwijs prima aan, het staat beter op je cv. enzovoort. Maar het volwassenonderwijs vond me inderdaad volwassen genoeg en nam me aan. 
Na die stunt kreeg mijn gezinsvoogd wat meer vertrouwen in me en nam ze wat meer afstand. Omdat ze zag dat zelfstandigheid me heel goed deed, regelde ze een kamertraining: “Dan heb je je vrijheid en kan je verder met je therapieën voor PTSS”.

Een maand na m’n 18e ging ik op kamertraining. Toen ik de eerste keer in mijn eigen appartement achterbleef, had ik dat oude gevoel dat ik weer in de steek werd gelaten. Dat deed zo’n pijn. Ik moest mezelf er echt aan herinneren: dit is anders. Dit is mijn eigen huis. 

Het duurde twee weken vóór ik dat ook echt zo kon voelen. Toen ging er echt een wereld voor me open. Ik kon koken, ik kon zelf de was doen en ik vond boodschappen zó leuk. Ik kon het en ik was zo trots op mezelf! 

Inmiddels ben ik verhuisd naar Friesland – daar kun je nog een beetje betaalbaar wonen. Ik volg een opleiding voor engineer: het bouwen, programmeren en aansluiten van machines. Ik zit nu in het eerste jaar, dus moet in principe nog drie jaar, maar ik doe het vrij goed dus misschien dat ik wat mag versnellen. En daarna wil ik naar het HBO. 

Door wat er allemaal mis is gegaan, heb ik wel een aangepaste spanningsboog en kost school al mijn energie. Om mijn appartement en de boodschappen te kunnen betalen, heb ik naast de studiefinanciering een studietoelage van de gemeente van 300 euro. Dan heb ik nog net recht op huurtoeslag en  zorgtoeslag.

Dat maakt me wel onzeker. Zonder de studietoelage van de gemeente zou ik het niet redden. En ik heb nog wel contact met mijn moeder en grootouders, maar kan niet op hen terugvallen. Ik rook niet en ik rij geen auto, maar de boodschappen kosten wel 200 euro in de maand en dan kan ik net 100 per maand sparen. 

Was er in al die jaren een beslissend moment? ‘Verschillende. Op al die momenten dat ik me afvroeg of ik nog wel wilde leven, of dat ik er serieus mee zou kappen, had het ook fout kunnen gaan. Eigenlijk ieder moment op zo’n groep. Je wil zo graag vrij zijn, als is het maar één dag. Je weet: als ik wegloop, plaatsen ze me gesloten, maar je wil zó graag vrij zijn. Ik ben zo blij dat ik nooit gesloten ben geplaatst, want ik weet niet hoe dat was afgelopen.

Dus iedere dag dat ik toch niet weg liep, dat ik toch maar besloot te doen wat ze zeggen en naar school te gaan, dat waren allemaal van die momenten waarop het ook heel anders had kunnen gaan.

Maar er zijn nog steeds van die momenten. Als ik de studietoelage van de gemeente moet aanvragen, slaap ik altijd slecht.

Toch: op die onzekerheid na is mijn leven een stuk stabieler dan vroeger. Af en toe ben ik nog verbaasd: hoe ben ik hier gekomen?

Ik heb gemerkt dat de Big 5 allemaal even belangrijk zijn: alles hangt met alles samen. Als je niet goed in vel zit, kan je geen huis regelen. Als je niet goed woont, kan je je studie niet aan en je inkomen niet regelen. Je hoofd staat er gewoon niet naar. Je spreekt niet meer met vrienden af, je hebt de energie niet, je kan niet focussen. 

Als ik die meidencoach niet had gehad, had het heel anders kunnen lopen. Je moet iemand hebben die je er doorheen trekt: “Kom, we gaan er voor zitten, je gaat er niet dood aan. Misschien zijn er nog wel tachtig andere problemen, maar als dit geregeld is, is er in ieder geval een probleem minder. En bij die andere tachtig ben ik er ook voor je. We gaan er gewoon samen doorheen.” 

Het gaat nu goed met me. Ik heb een fijne vriendengroep en een vriend, die er altijd voor me is. We hebben natuurlijk wel eens ruzie, maar mede door vroeger heb daar echt een hekel aan en hoewel ik me heel erg kan vastbijten in dingen, word ik bijna nooit echt boos. Ik raak wel eens geïrriteerd, ben het wel eens zat of teleurgesteld, maar ik word bijna nooit boos. Wat hij ook doet, het kan niet tippen aan wat mij hiervoor is aangedaan.

Waar ik mezelf over tien jaar zie? Al lang aan het werk, een goed huisje, ik woon samen met mijn vriend en er mogen ook wel kinderen zijn. Ik hoef niet rijk te zijn, maar wel dat als de wasmachine kapot is, ik een nieuwe kan kopen.’

Interview: Marijke Verduijn

1. Support: je hebt tenminste één volwassene die er altijd voor je is en je hebt steunende familie, vrienden of kennissen op wie je kunt rekenen

2. Wonen:  je hebt een passende, betaalbare woonplek, alleen of met anderen, waar je voor langere tijd kan blijven.

3. School en werk: je gaat naar school, studeert of werkt en je maakt plannen voor wat je later wil doen of worden. 

4. Inkomen: je bent financieel zelfstandig en kan – eventueel met hulp – schulden voorkomen of oplossen en je hebt een stabiel inkomen dat voldoende is voor nu en voor de nabije toekomst –

5. Welzijn: het gaat mentaal en lichamelijk goed met je en je hebt het gevoel dat je de toekomst aan kan. Je herkent bij jezelf wanneer het minder goed gaat en je weet bij wie je dan kan aankloppen voor hulp.