‘Ik ben blij om haar geluk’

‘Ik ben blij om haar geluk’

‘Annemiek was de derde in ons gezin. De anderen waren vier en bijna zes en zó blij met hun kleine zusje. Het was ook een heel lief meisje. Ze was altijd rustig, ze wond zich eigenlijk alleen op als ze Ajax zat te kijken. Ze had veel vrienden en vriendinnen, maar was – anders dan haar broer en zus – geen discoganger. Ze zou met vakantie ook nooit op het strand gaan liggen, maar knapte liever met andere jongeren een kasteel op.
Haar studie sociale geschiedenis had echt haar interesse: haar kamer stond vol met boeken. Maar na haar studie kon ze in geen enkele baan echt haar geluk vinden.

Ze ging van jongs af aan met ons mee naar het Apostolisch Genootschap, maar daar kon ze het ook niet vinden. Toen ze een keer met een vriendin meeging naar de katholieke kerk, was ze meteen om. In een dienst van het genootschap heeft ze uitgelegd waarom ze wegging. Dat deed ze – zoals alles – heel zuiver: ook al kwam ze niet meer in de dienst, ze maakte haar verplichtingen af tot aan het eind van het seizoen.

Ik vond het best moeilijk dat ze een heel andere richting uitging: ik had haar wat vrijer opgevoed. Maar ik heb het wel altijd aanvaard. Ik vroeg haar wel: waarom doe je dit? Wat voel je erbij? Dat kon ze goed uitleggen: in haar kamer stonden naast de boeken over geschiedenis inmiddels ook kasten vol over het katholieke geloof. Daar zijn trouwens heel mooie boeken bij. Ik begreep haar ook wel en ik zag dat ze er blij van werd.

Toen ze zei dat ze het klooster in wilde, vond ik dat wel heel moeilijk. Ik heb er stevige discussies met haar over gevoerd: waarom? Je bent zo’n leuke meid, zo sociaal en met zoveel talent. Maar ze zette door en ging op zoek. En ik ging met haar mee langs verschillende kloosters. Toen ze in priorij Nazareth was geweest, een Benedictinessenklooster in Tegelen, wist ze: dit is het.

Voor ons was het extra zwaar dat ze een slotklooster had uitgekozen, waar de zusters nauwelijks of geen contact hebben met de buitenwereld. Als ze daar zou intreden, zou ze nooit meer bij ons thuis kunnen komen. Niet met verjaardagen of feestdagen, maar ook niet met ziekte en overlijden.

In de maanden erna ging ze vaak in het klooster op bezoek, soms wel zes weken lang. Ze ging iedere keer blij weg en kwam altijd weer enthousiast terug. Voordat ze intrad, woonde ze drie maanden bij ons. Mensen zeiden: dat moet je niet doen, dat maakt het nog moeilijker. Maar dat was niet zo, ik heb daar nog altijd een heel goed gevoel over. We hebben heel mooie gesprekken gehad. En ik vroeg haar wat ze nog wilde doen en we hebben ook heel leuke dingen gedaan. Kijk, hier is het bonnetje van het restaurant waar we de allerlaatste avond hebben gegeten. Ik heb veel van haar spullen bewaard.

Een week vóór ze naar het klooster ging hebben we een afscheidsfeest gehouden met haar familie en al haar vrienden en vriendinnen. Die week is ze naar de kapper geweest om haar haar te laten afknippen. Ze had prachtig, lang haar, maar dat is natuurlijk onhandig onder zo’n kap. We hadden ook een lijst gekregen met kleding die ze moest meenemen en met een nummertje merken: zakdoeken, panty’s, alles zwart. We hebben buiten nog schoenen zwart staan verven.

De avond voor ze definitief wegging, zaten we nog even bij elkaar. Ik vroeg haar: “Vind je het geen gek idee dat je nooit meer op die rode bank zit? Nooit meer lekker op vakantie gaat? Of lekker uit eten? Daar hield je zo van.” “Nee, dat heb ik allemaal gehad en dat draag ik allemaal met me mee.”
Ze was op haar kamer aan het inpakken, toen één van de kleinkinderen belde en ik hoorde haar zeggen: “Ach, nee, schat, nu ga ik morgen echt weg.” Zo’n lief gesprekje: dat vond ik wel heel pijnlijk. Toen ze in bed lag, vroeg ze of ik nog even bij haar kwam zitten. Nu denk ik: was ik maar de hele nacht blijven zitten. Maar dat is natuurlijk onzin.

En toen hebben we haar weggebracht, met haar uitzet en een doos met persoonlijke herinneringen: boeken, post, foto’s. Die liggen nu allemaal op de zolder van het klooster. In haar kamer heeft ze geen persoonlijke dingen staan. Ondanks het warme weer droeg ze een zwarte rok en een zwarte panty. Dat moment: dat ze de deur uitstapte en je wist: als het gaat zoals het moet gaan, komt ze hier nooit meer terug …
We werden ontvangen door moeder-overste en zuster Bernarda, die de nieuwe zusters begeleidt. Schatten van mensen allebei. We kregen koffie en we praatten. Ik was opstandig en had allerlei tegenwerpingen. En zuster Bernarda zei: “Natuurlijk is het moeilijk, ik begrijp dat best. Mijn ouders vonden het ook moeilijk, maar de Heer heeft zo zijn wegen dat het allemaal goed komt.”

De kleinkinderen vonden het heel erg. Ze was altijd hun lievelingstante geweest: als zij de kamer binnenkwam, zagen ze ons niet meer. De kinderen moesten tijdens de dienst dat ze intrad heel hard huilen. Dat was moeilijk. En ik vind dat nog moeilijk. Maar ze vonden ook hun eigen oplossingen. Als iemand vroeg wat haar tante deed, zei het jongste kleinkind: “Mijn tante werkt voor God.” En de oudste zei tegen Annemiek: “Als oma ziek wordt of dood gaat, kan je er niet eens bij zijn. Maar dat geeft niet, dan brengen we de kist gewoon naar Tegelen.”
Haar broer en zuster respecteren haar besluit. Ze zijn nog steeds gek op haar. Mijn oudste dochter vond het in het begin wel heel moeilijk: ze miste haar kleine zusje en voelde zich een beetje in de steek gelaten. Zo heb ik dat nooit gezien. Ze liet ons wel achter, maar niet in de steek.

Vóór ze in het klooster intrad, hebben we daar nog één keer met z’n vijven als gezin gegeten. Dat was heel fijn, maar toen moesten we haar loslaten. De deur met het woord ‘slot’ ging open. In de lange gang erachter stonden de zusters op haar te wachten en zij knielde, met moeder-overste naast zich, aan het begin van de gang. Dat was een heel mooi beeld, maar voor ons was het ook heel zwaar.
Daarna hebben we haar een paar maanden niet gezien. We wilden het haar ook niet extra moeilijk maken door veel te bellen. Ik denk dat ze zich los moest maken en dat gunde ik haar ook.

De eerste twee jaar droeg ze een grijze sluier. Toen werd ze novice en kreeg ze een witte sluier en een nieuwe naam: zuster Justine.

Na zes jaar had ze haar eeuwige gelofte mogen doen, maar dat heeft ze nog een jaar uitgesteld. Dat was vooral onzekerheid: kan ik het wel? Ben ik er wel geschikt voor? Ze twijfelde absoluut niet aan haar wens. Dat hoopte ik eerst nog, maar met haar eeuwige professie is die hoop tenietgedaan. Tegelijkertijd ben ik ook heel trots dat ze zo duidelijk en zonder twijfel heeft gekozen en heeft doorgezet – wat iedereen er ook van zegt. Ik heb me ook altijd gerealiseerd dat het voor haar heel erg zou zijn geweest als ze van gedachten zou zijn veranderd.

Eind vorig jaar heeft ze, samen met een andere novice, haar eeuwige professie gedaan. Wij waren er allemaal: ons gezin, haar vrienden en heel veel mensen uit haar kerk in Leiden.
Ze stond kaarsrecht. Heel open. En heel krachtig. Ik zag hoe gelukkig ze was. En dat maakte dat ik er voor het eerst echt vrede mee kon hebben.

De eeuwige professie begon eigenlijk heel ontspannen. Moeder-overste had ons een waardevolle religieuze tekening meegegeven, die ze graag wilde laten inlijsten als herinnering aan de eeuwige professie van de twee zusters.
Toen wij hem ingelijst weer meebrachten, vroeg ze of we wilden helpen hem op te hangen. Dus mijn man klom in de kapel op een trapje, moeder-overste hield het trapje vast en ik stond daar een beetje om te lachen. Net op dat moment kwam Annemiek binnen om te bidden: “Wat doen jullie nou?”

We zien haar vier keer per jaar. Dat heeft niemand zo opgelegd, dat is gewoon een beetje ontstaan. Twee keer gaan we voor een middag en kunnen we met elkaar praten zonder dat er iemand anders bij is. Dat is altijd heel gezellig. We eten daar dan ook, maar apart. Dan komt ze nog even gedag zeggen en gaan we weer naar huis.

En twee keer per jaar logeer ik een paar dagen in het gastenverblijf. Dat is altijd weer anders. Ik ga natuurlijk voor Annemiek, maar ik beleef ook veel aan de gesprekken met de vrijwilligers, priesters en zusters die ik ontmoet. En ook aan de stilte, waardoor ik wonderlijk genoeg meer contact en aandacht ervaar.

Ik voel me er altijd heel welkom. Soms zeggen ze tegen Annemiek: “Je moeder heeft last van haar rug, hè? Misschien kun je haar helpen met het opmaken van haar bed.” Dan komt ze naar mijn kamer en kunnen we elkaar al even zien. Dat is heel fijn. En ze weten dat ik het altijd koud heb, dus mijn kruik ligt al klaar. Moeder-overste komt ook altijd even een praatje maken. En ik mag altijd alles vragen. We kregen een boekje mee over de eeuwige professie en ik had 3 A-4tjes met vragen. Daar namen ze alle tijd voor: we hebben drie sessies nodig gehad.
Ik begin langzamerhand beter te begrijpen waarom zij de afzondering zoeken. Zoals moeder-overste het uitlegt: zoals het hart verborgen in het lichaam werkt vóór het lichaam, aanbidden de kloosterlingen verborgen voor de wereld God namens de wereld.

Als ik er logeer, ga ik naar alle diensten, ook die van zes uur ’s morgens. Dan ga ik helemaal vooraan zitten, zodat ik haar kan zien. Dan knipogen we even naar elkaar. En moeder-overste en zuster Bernarda knipogen ook.
Omdat ik niet rooms-katholiek gedoopt ben, mag ik niet aan de eucharistie en dat begrijp ik. Maar ik ga wel naar voren en dan krijg ik, met mijn handen gekruist voor mijn borst, de zegen. Dat vind ik heel mooi.
Ook buiten de bezoeken hebben we contact. Annemiek schrijft ons met onze verjaardagen en met kerst. En als ik opbel, word ik meteen doorverbonden, zonder dat iemand vraagt waarom. Annemiek belt mij ook wel eens, maar alleen als er echt iets is, nooit zomaar.
Haar vrienden zoeken haar nog steeds op, sommigen met hun mannen en kinderen. Soms slapen ze daar ook.
Voor haar verjaardag zoek ik iets uit dat leuk is voor iedereen, of ik bak een paar cakes. Eén van de regels van Benedictus is dat je afziet van alle bezit, dus ze mag niet iets aannemen. Een paar jaar geleden heeft het Byzantijns koor waarin mijn man zingt, voor haar verjaardag in de kapel van het klooster gezongen. Dat was heel mooi, en zowel voor de zusters als de mannen een onvergetelijke ervaring.

En toen wij een paar jaar geleden vijftig jaar getrouwd waren, maar Annemiek daar natuurlijk niet bij kon zijn, zei moeder-overste: “waarom komen jullie het niet ook hier vieren? Dan kan de pater jullie de zegen geven.”
Een paar dagen later belde de pater: “Hebben jullie al een Bijbeltekst?” Nou nee, ik weet niet zo veel van de bijbel, maar ik ken wel de tekst over de liefde uit 1 Corinthe 13. Dus die stelde ik voor. Hij las het helemaal voor en dan zei ik: nee, dit zinnetje, daar heb ik helemaal niets mee. “Dan laten we dat weg”, zei hij. Net zo lang tot we een tekst hadden waar ik helemaal achter stond.
We zijn met alle kinderen en kleinkinderen, ook die uit Amerika, naar het klooster gegaan, waar de pater ons de zegen heeft gegeven. Dat vond ik wel heel mooi. En daarna was er een groot feest: ze hadden het gastverblijf versierd, taarten gebakken en een diner verzorgd. En Annemiek droeg een gedicht voor dat ze voor ons had uitgekozen. Heel feestelijk allemaal.

We hebben een lange weg afgelegd. Natuurlijk ben ik nog wel eens verdrietig, maar niet meer zoals in het begin. Nu heb ik het alleen nog moeilijk als ik daar wegga. Ik blijf het ook erg vinden dat ze hier nooit meer kan komen. Ook niet op verjaardagen. Maar het is zoals het is en we hebben het er eigenlijk niet meer over.

Wat ik wel moeilijk vind, is de kritiek van andere mensen: “Dat snap ik niet, hoor, in deze tijd.” Of: “Wij zijn toch al zoveel verder.” Dan denk ik: is dat zo? Ik ben anders opgevoed en ik ben gelukkig in het Apostolisch Genootschap, maar ik zal nooit zeggen dat ik verder ben. Zo voel ik dat ook helemaal niet. Misschien is er iets hogers. Ik weet het niet en ik houd me daar ook niet zo mee bezig. Ik wil een mooi mens zijn in het hier en nu. Maar de meeste mensen reageren positief en dan ontstaat er vaak een mooi gesprek.

Ik mis haar wel. We konden uren praten over van alles en nog wat. Ik had – net als met de andere kinderen – heel veel lol met haar. En ze was altijd heel zorgzaam. Ik zei laatst tegen haar: “weet je wat ik zo mis? Je kopjes thee en je washandjes als ik migraine heb.” Ze vond het wel moeilijk dat ik dat zei.

En toch denk ik tegenwoordig vooral: zuster Bernarda heeft gelijk gehad. Uiteindelijk is het ook goed gekomen. Ze is op haar plek gevallen en ze hebben haar heel goed opgevangen. Ik ben ervan overtuigd dat ze heeft gekozen wat voor haar het goede is en dat gun je je kinderen toch?
Als je kinderen net geboren zijn, zeg je: ik hoop dat ze gelukkig worden en dat ze hun bestemming vinden. Alleen hebben wij als vader en moeder zo onze eigen ideeën over de bestemming. Ik denk dat dit haar bestemming is. Ze is er zo gelukkig, dus wat wil ik nog meer? Ik heb het kunnen aanvaarden en ik ben blij om haar geluk.’

Interview: Marijke Verduijn