//= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-regular-400.woff2' ?> //= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-solid-900.woff2' ?> //= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-light-300.woff2' ?>
Als er één ding is dat voormalig Denker des Vaderlands Daan Roovers kinderen wil meegeven, is het liefde voor de wereld. ‘Vanaf het moment dat je ouder wordt, drukt er een zware verantwoordelijkheid op je schouders: je moet je kinderen niet alleen grootbrengen, maar ze liefde en verantwoordelijkheid voor de wereld bijbrengen. Want opvoeden gaat uiteindelijk niet over hoe je je moet gedragen, maar over hoe je mens wordt.’
‘Het boek Emile; Of Over de opvoeding van de filosoof Jean-Jacques Rousseau gaat over een jongetje dat vrij en nieuwsgierig zijn gang mag gaan. Letterlijk: hij groeit op in de natuur en zijn opvoeder ziet het als zijn voornaamste taak bij hem in de buurt te blijven en hem aandacht te geven. Ik denk dat daar veel waarheid in zit: laat je kind kind zijn en heb er vertrouwen in.
Maar mijn kritiek op Rousseau is dat Emile opgroeit met zijn rug naar de wereld. Ver weg van de zogenaamd ‘slechte invloed’ van leeftijdsgenoten en scholen. Ik denk juist dat je als ouder moet zorgen dat je kinderen vertrouwd raken met de wereld en vertrouwen krijgen in de wereld, zodat ze hun plaats daarin kunnen innemen en deze ook kunnen veranderen. Want elk kind draagt de mogelijkheid in zich van een nieuw begin. Dat heb ik weer geleerd van de filosofe Hannah Arendt, die daarvoor de term Amor Mundi gebruikte: liefde voor de wereld. Volgens haar gaat opvoeden over twee dingen: liefde voor kinderen en liefde voor de wereld.
Vanaf het moment dat je ouder wordt, drukt er een zware verantwoordelijkheid op je schouders: je moet je kinderen niet alleen grootbrengen, maar ze liefde en verantwoordelijkheid voor de wereld bijbrengen. Want opvoeden gaat uiteindelijk niet over hoe je je moet gedragen, maar over hoe je mens wordt.
Dat betekent voor ouders dat ze allereerst zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor de wereld. Als ouder mag je dus ook niet met de rug naar de wereld staan. Misschien kan dat de eerste paar jaar nog wel, maar op een gegeven moment horen of zien je kinderen gebeurtenissen of ontwikkelingen in de wereld, waar ze vragen bij gaan stellen. En dan kijken ze naar jou: wat jij zegt, hoe jij je daarin opstelt en wat jij doet. Als ouder moet je nieuwsgierig zijn naar en geïnteresseerd zijn in de wereld.
Het vraagt ook nieuwsgierigheid naar en interesse in de wereld van je kinderen: het schoolplein, hun vrienden, het internet. Je bent er niet met ze gedragsregels en vaardigheden te leren. Op een gegeven moment gaan ze zich in de wereld oriënteren, bijvoorbeeld op het internet. Mijn kinderen zijn nu 11 en 9 en de wereld van hun games is de mijne niet, maar ik probeer wel aangehaakt te blijven en zo nu en dan met hen mee te doen.
En het vraagt van ouders een zeker optimisme en vertrouwen in de wereld. Dat betekent niet: alle problemen naïef weglachen, maar wel het besef dat de toekomst open moet zijn voor kinderen. Je kunt je als ouder niet permitteren moedeloos te zijn over de politiek of de wereld.
En tenslotte vraagt het ook optimisme en vertrouwen in kinderen. Iedereen die kinderen heeft, weet dat ze onder je ogen van je vandaan groeien en je als ouder altijd achterloopt: “Jij kan toch nog niet alleen over straat?”
Maar je moet een zeker vertrouwen hebben in de mogelijkheden en capaciteiten van kinderen. En je moet ze het vertrouwen meegeven dat ze iets kunnen toevoegen, een steen kunnen verleggen, verschil kunnen maken.
Maar ouders kunnen het niet alleen. Het vraagt ook een positieve en behulpzame sociale omgeving. De pedagoog Micha de Winter zegt dat opvoeding meer teweegbrengt als er een goede verhouding is tussen ouders, kind, wijk en school. Ik denk dat dat waar is, maar het sluit niet helemaal aan bij deze tijd.
Opvoeding is iets geworden van het kerngezin en ouders praten niet vaak met anderen over opvoeden en opvoedkundige idealen, is mijn indruk. Wel over naar welke clubjes de kinderen gaan, en wat voor problemen ze hebben met school, maar als je een opvoedingsvraag hebt, stap je eerder naar een professional dan naar je buren of familie. Nou kan een professional goed werk doen, maar de andere kant is dat een opvoedvraag dan algauw een probleem is, in plaats van iets normaals. En dat iedereen wel heel erg alleen is met z’n eigen opvoeding.
We voeden onze kinderen op voor de wereld van de toekomst. In die wereld moeten zij zich straks kunnen oriënteren: wat is goed en wat is fout? Hoe kunnen we dat weten? Wat doen we met alles wat de media aandragen? Hoe kunnen we in die overdosis aan informatie overeind blijven? Wat vind je belangrijk? Wat leg je naast je neer? Wie ben ik? Wie is de ander?
Kinderen hoeven eigenlijk alleen maar kind te zijn: nieuwsgierig, creatief en energiek. Dat heeft Rousseau wel duidelijk gemaakt: kinderen hoeven geen minivolwassenen te zijn. Hooguit moeten ze wat geduld opbrengen. Toen mijn oudste zoon 8 werd, zei hij; “Nog maar 10 jaar, mamma! Dan mag ik doen wat ik wil.” Kinderen willen snel. Dat herinner ik me ook nog van mezelf: ik kon ook niet wachten! Maar soms moet dat. Het is trouwens ook de tijdgeest: onze maatschappij is ongeduldig.
Wij moeten onze kinderen helpen hun plaats te bepalen in de wereld. Daarvoor moeten we hen laten zien dat zij onderdeel zijn van een groter geheel en hen helpen verder te kijken dan hun eigen perspectief en positie. Hoe kunnen ze leren denken vanuit verbondenheid met anderen? Hoe kunnen we hen helpen een beeld van de wereld te krijgen en burgers te worden in plaats van consumenten?
Volgens Hannah Arendt vraagt dat een oefenplaats. Zij gebruikt daarbij de metafoor van de tafel: daar kun je je laten horen, mag je van mening verschillen en ben je tegelijkertijd met elkaar verbonden. Bij ons thuis hebben we daar – met een knipoog – de keukentafel van gemaakt. Dat is een soort oefenplaats van de publieke ruimte, waar we geen mobieltjes toestaan en waar we praten. Daar vragen naar elkaars wel en wee en overleggen we: welke afspraken maken we? Waarom zouden we dat doen? Hoe houden we ons daaraan? En wat als we dat niet doen?
Uiteindelijk voed je je kinderen op om vrijheid aan te kunnen. Vrijheid is een kunst die je moet ontwikkelen en die je moet oefenen. Zoals je pas kan improviseren op een instrument, als je eerst de techniek beheerst.
Het is dus een paradox: als je je kinderen wil leren vrij te zijn, moet je juist heel veel aandacht aan ze besteden. Bij kleine kinderen doe je dat vanzelf, maar oudere kinderen hebben dat ook nodig. Dat is soms best lastig, want ze willen hun leven lang niet altijd delen. “Hoe was het op school?” “Goed.” “Was het erg druk?” “Ja.” “Vond je dat vervelend?” “Nee.” Toch is het belangrijk te blijven praten. En om dingen met elkaar te doen. Gewoon samen tijd verspillen. Een beetje lummelen met elkaar. Dat is niet zo van deze tijd, maar misschien wel het leukste om te doen.
Zo zijn we toch weer terug bij Rousseau. Maar mét het inzicht van Hannah Arendt: bij de opvoeding moet je altijd één oog op je kind hebben en één oog op de wereld.’