Heb de moed tegen de stroom in te gaan

Heb de moed tegen de stroom in te gaan

Halverwege het interview geeft Karel Eykman gratis en voor niets een zelf bedachte gelijkenis weg. Zo gaat dat als je al een heel leven lang Bijbelverhalen voor jongeren vertaalt naar de tijd van nu.

Dat is toevallig zo gekomen. Ik wilde natuurlijk eigenlijk een beroemde grote mensenschrijver worden. Net als Harry Mulisch, met een pijp en zo. Maar de IKON (ooit de omroep van de kerken) vroeg mij om de Bijbel voor jongeren te vertalen in spannende en begrijpelijke spreektaal. Dat werd Woord voor Woord, dat ik samen met Aart Staartjes maakte. Ik merkte dat ik dat goed kon.

Dat ligt voor mij helemaal in het verlengde: ik zat in het schrijversteam van De Stratenmaker op Zeeshow, Jan J. de Bom de Kindervriend en andere jeugdprogramma’s.
Maar mijn grote liefde ligt toch bij poëzie voor kinderen. Kinderen kunnen, net als volwassenen, vreselijk verliefd zijn maar daar geen woorden voor hebben. Ze kunnen vreselijk alleen zijn en zich rot voelen, maar daar geen taal voor vinden. Poëzie kan dat gevoel onder dak brengen. Je gevoel in taal thuisbrengen. Dat klinkt heel hoogdravend, maar is vooral hard nodig.

Dat er een kind is dat zich herkent. Dat voelt: dat verhaal over een jongen die heel erg verlegen is, maar tenslotte toch een draak overwint, gaat over mij. Ik kan blijkbaar toch moedig zijn. Dat moet je maar durven: jezelf herkennen.

Mensen willen zich niet zo graag laten kennen. Peter Handke schrijft in zijn boek Wünschloses Unglück dat hij zijn moeder het boek Anna Karenina van Tolstoi gaf en dat ze zei: “Ach mallerd, dat ben ik helemaal niet.” Het is best lastig jezelf te herkennen in een boek over iemand die het niet zo makkelijk heeft.

Het zijn nooit de populaire jongens, maar altijd een beetje onhandige, verlegen jongens die het via een omweg toch winnen van de grote bekken die veel succes hebben bij de meiden. Ik vrees dat ik zelf ook zo ben. Ik was een stille, verlegen jongen tot er een verhaal van mij in de schoolkrant kwam – en later ook een gedicht. Nou ja, en sinds die tijd … ‘ (lacht)

‘Ik stop dat er niet bewust in, maar als ik het terug lees, zit het er steeds weer in. Het gaat vooral ook vaak over meisjes die ergens over in zitten en dan toch tevoorschijn durven te komen. Er is niet zoveel verschil tussen jongens en meisjes, maar als er iets rots gebeurt, zegt een jongen vaak: “Maakt mij niks uit.” Maar een meisje durft echt kwaad te zijn. Daarom vind ik het leuk om over meisjes te schrijven.

Een tekst waar een kind iets aan heeft, wat het kan herkennen. Ik vind het belangrijk dat een boek emoties durft te beschrijven. Het is best moeilijk om emoties te voelen en te uiten. Auteurs die dat durven aangaan, zoals Joke van Leeuwen of Ted van Lieshout: die maken goede jeugdliteratuur.
Je schrijft omdat je iets te zeggen hebt. Dat hoeft niet nadrukkelijk: de boodschap moet in het verhaal zitten. Aart Staartjes noemde dat de “sluipwespenmethode”.

Ze zeggen dat ik altijd partij kies voor kinderen die onaangepast zijn. Die de moed hebben om tegen de stroom in te gaan. Ik schrijf om kinderen de smaak voor verzet te laten behouden. Niet met grote daden, maar stiekem, via een omweg. Er wordt van kinderen veel conformisme geëist. Het is niet zo makkelijk om bewust buiten de groep te vallen. Het is moeilijk als 8e-groeper door het leven te gaan zonder dat je leuk vindt wat iedereen leuk vindt. Voor die kinderen schrijf ik. Die hebben een steuntje in de rug nodig.’