//= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-regular-400.woff2' ?> //= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-solid-900.woff2' ?> //= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-light-300.woff2' ?>
Ruim tien jaar geleden verdronk Jolanda’s dochtertje Madelon van twee jaar en vier maanden. Hoe ga je als moeder om met zo’n ondragelijk verlies? Met je schuldgevoel? Met het verdriet van je andere kinderen? Hoe kun je moeder zijn voor je andere kinderen, terwijl je in diepe rouw bent?
‘Madelon was de jongste van vier en het enige kind van mijn tweede man en mij. De andere drie waren 7, bijna 9 en bijna 11. Madelon was de spil van het gezin, iedereen was hartstikke gek met haar. Ze was heel ondernemend: ze dacht dat ze alles kon wat haar grote zus en broers ook konden.
Die dag was ik met Madelon en mijn tweede zoon naar het afzwemmen van een neefje. Madelon zat de hele tijd op mijn schoot. Na de diploma-uitreiking waren we met z’n allen in de kantine. Mijn zoon lette op Madelon en vroeg toen: ‘Mamma, wil jij nu weer op haar passen?’ Ik hield haar goed in de gaten. Het laatste dat ik van haar zag, was dat ze bij haar buggy met het tuigje stond te spelen. Ik draaide me even om naar mijn neefje om hem wat geld te geven. Toen ik weer keek, was ze weg.
We zijn allemaal als een gek gaan zoeken. Ik liep naar het zwembad. Achteraf blijkt dat ik wel zes keer langs de plek ben gelopen waar ze lag, maar doordat precies daar een bundel zonlicht op het water viel, kon ik haar niet zien. En omdat kinderen die te water raken heel stil liggen, was er ook geen beweging. Ik vind het zo verschrikkelijk dat ik niet heb gevoeld dat ze daar lag te vechten. Ik was al weer verder gelopen, toen ik mijn zoon hoorde schreeuwen: ‘Mamma, ze is dood!’
De badmeester haalde haar uit het water en ze werd gereanimeerd. Twee mensen hielden me vast, want je loopt natuurlijk alleen maar in de weg. Ik ben op de grond gaan zitten en hoorde mijn zoon roepen: ‘Ik zal nooit meer stout zijn als Madelon maar mag leven.’
Madelon werd met een traumahelicopter naar het ziekenhuis in Nijmegen gebracht. Ik mocht niet mee, dus een vriend bracht mijn man en mij met de auto. Het was een verschrikkelijke tocht: we kwamen in een file terecht en ik dacht de hele tijd: zou ze al koud en stijf zijn? Zou ze brandplekken hebben van de AED?
Toen we twee uur later eindelijk in het ziekenhuis aankwamen, zei een verpleegkundige van de kinder intensive care: ‘uw dochter is stabiel kritiek.’ Ik wist niet wat dat betekende, maar het klonk hoopgevend.
Daar lag ze: aan allemaal slangen. Het was heel naar om te zien, maar toch ben ik dankbaar dat we in het ziekenhuis nog een paar uur extra hebben gekregen. We knuffelden en kusten haar en toen duidelijk was dat ze het niet ging redden, mocht ik haar op schoot nemen. Het was een cadeautje dat ze in mijn armen kon sterven en niet op die koude zwembadvloer. Ik zei tegen haar: ‘Ga maar, meisje. Een leven als dit gun ik je niet.’ Het is onvoorstelbaar hoeveel liefde er op zo’n moment in je boven komt en hoe je alle egoïsme opzij kunt zetten.
We hebben haar opgegeven voor orgaandonatie. Daar sta ik nog steeds helemaal achter, maar het was wel heel zwaar haar achter te moeten laten en met lege handen naar huis te gaan. De kinderen sliepen bij mijn ouders. Een nichtje en één van mijn beste vrienden haalden ons op en brachten ons daar ook naar toe. Mijn ouders hebben de huisarts moeten bellen, want ik dacht dat ik gek werd.
Thuis ben ik onder de douche gaan staan, want dat was het laatste dat Madelon en ik samen gedaan hadden. Ik heb met m’n hoofd tegen de muur staan bonken. Al haar spullen waren er nog: haar trappelzak, haar pyjama, haar vieze luiers. Dat was onbeschrijfelijk.
En toch ga je vanaf de allereerste dag ook verder, want er moeten veel dingen worden geregeld. En er waren nog drie kinderen, die helemaal kapot waren. De volgende morgen heb ik het zwembad gebeld om te zeggen dat ik alle schuld op me nam. Jaren later kwam ik er achter dat het beleid en de veiligheid in het zwembad ook niet helemaal in orde waren.
Op de begrafenis was ik niet in staat iets te zeggen. Toen Madelon de kerk werd uitgedragen, was er applaus, want ze had geklapt toen haar neefje watertrappelde. Zij klapte langer door dan de anderen: dat is het allerlaatste dat ik van haar heb gehoord. Ik blijf het onbegrijpelijk vinden: het ene moment zit je met je kind op schoot en het andere is ze er niet meer.
De kinderen waren bang, dus ik moest ze geruststellen. ‘Nee, Madelon is niet nog hier. En nee, Madelon is niet boos op ons.’ Terwijl ik zelf in mijn bed lag te bidden: wees alsjeblieft niet boos op me. Ik voelde me zo ontzettend schuldig. Hoe dom kan je zijn om je kind uit het oog te verliezen? Ik wist dat het een rappe tante was: het was niet de eerste keer dat ze weg was. Ik voelde me schuldig en mijn zoon voelde zich schuldig. Het was loodzwaar.
Ik heb eindeloos bij haar bedje gezeten. De snotjes zaten nog in het beddengoed. Madelon was op de overgang van baby naar peuter, dus ik had net wat dozen in huis gehaald om haar babyspulletjes in op te bergen. Toen mijn zoon zei dat hij graag in haar kamer wilde slapen, heb ik haar spullen in die dozen gedaan en naar Roemenië meegegeven. Een paar dingen heb ik gehouden: wat kleertjes en een hele grote tractor, die ze net had gekregen en ‘trekker Hans’ noemde. Als ik haar trappelzak openvouw, kan ik haar nog steeds heel vaag kan ruiken.
Ik was één bal verdriet. Ik wilde geen medicijnen, want ik wilde het voelen. Dat betekende dat ik soms niet meer kon. Voor mij hoefde het niet meer, maar daar kon ik natuurlijk niet aan toegeven. Ik wilde mijn eigen ellende aan de kant zetten voor mijn kinderen, maar toch kon ik er ook niet echt zijn voor hun verdriet.
Zonder netwerk had ik het niet gered. Mijn man en ik gingen uit elkaar. We hebben niet samen kunnen rouwen en het is heel zwaar dat je drie kinderen van een ander moet opvoeden, terwijl je eigen kind dood is.
Ik ben ook heel veel andere mensen kwijtgeraakt: van sommige vrienden hoorde ik nooit meer iets. Maar de vrienden die bleven, kwamen langs en vroegen: kan ik wat voor je doen? En mijn moeder kwam een jaar lang elke dag. Ze hielp me met de kinderen en het huishouden en verdroeg, terwijl ze zelf een kleinkind had verloren, al mijn boosheid en al mijn verdriet. ‘Jij weet niet hoe het is om een kind te verliezen’, beet ik haar soms toe.
Lichamelijk en geestelijk heb ik er veel klachten aan over gehouden. Gelukkig helpen mijn ouders nog steeds waar mogelijk. Maar naast alles moest ik natuurlijk ook moeder zijn voor mijn andere kinderen en daar stond ik – ondanks alle hulp – toch grotendeels alleen voor. Natuurlijk was ik heel dankbaar dat zij er waren, maar soms kon ik hen ook niet hebben.
Toch hebben de kinderen me er wel doorheen geholpen: ze eisten hun plaats op en ik kon ook wel van ze genieten. We hebben samen dat ene meegemaakt en we houden heel veel van elkaar.
Ik probeerde heel goed naar ze te luisteren. Als ze op verdrietige of speciale dagen niet naar school wilden, hoefden ze van mij ook niet. Dan ging ik een eind met hen wandelen, iets drinken op een terras, leuke dingetjes kopen of samen filmpjes van Madelon kijken. Rouwen is heel intens ziek-zijn. Dan kan je niet naar school. Dan kan je pas verder als je even op adem hebt kunnen komen.
Ik moest ook accepteren dat de kinderen op hun eigen manier rouwen. Ik had een mooie tekening van Madelon laten maken en daar kaarsjes bij gezet. Mijn dochter vond dat naar. Ik heb de kaarsjes weggehaald. Ik moet het doen met de levenden.
En als mijn zoon op de sterfdag van Madelon niet mee wilde naar het kerkhof, was het best moeilijk om niet te denken: kan je nou die ene dag in het jaar niet … ? Maar dat moet je loslaten. Zij vertellen mij ook niet hoe ik het moet doen.
Het oordeel van andere mensen viel wel mee. Gelukkig speelden de sociale media nog niet zo’n rol. Ik was wel een keer op een verjaardag, toen iemand vroeg: ‘waar was die moeder?’ ‘Ik was die moeder’, zei ik. Toen was het stil. En toch vond ik het niet zo erg. De mensen die zeiden dat ik schuld had, hadden gelijk. Veel méér dan de mensen die zeiden dat iedereen een kind kan kwijtraken.
Wat mensen kunnen doen? Probeer er voor iemand te zijn. Dat kan op allerlei manieren. Vraag gewoon eens: ‘hoe is het met je?’ Toen mijn dochter van school ging, zei het schoolhoofd: ‘nu gaat de laatste van school af.’ Dat kwam aan als een mokerslag: Myrthe is niet mijn laatste. Eén van de andere ouders zag dat en pakte even mijn hand. Dat was heel fijn.
Vraag wat iemand nodig heeft. Ik zat soms uren voor me uit te staren, dan kwam er niets uit mijn handen. Bel aan en vraag: “kan ik iets voor je doen? Heb je zin om te gaan lunchen? Kan ik helpen schoonmaken? De kinderen naar school brengen? De tuin doen?”
Laatst zei iemand in een winkel: ‘ik was nog bij uw dochters grafje. Wat is dat toch mooi!’ En toen zeiden een paar anderen: ‘O, is dat het grafje van uw dochter? Dat is het mooiste van de hele begraafplaats.’ Dat is heel fijn. Dan wordt ze weer even genoemd. Want het is nu ruim tien jaar geleden, maar ze is er nog elke dag op honderden momenten.’
Om hulp, steun en aandacht te geven aan gezinnen met een plotseling overleden kind, heeft Jolanda samen met haar dochter Myrthe de stichting Parkeren in de zon opgericht. De stichting vervult kleine wensen van ouders en broertjes en zusjes van plotseling overleden kinderen, zoals een high tea of een dagje uit. ‘Voor kinderen die verder moeten leven na de plotselinge dood van een broertje of zusje is er geen enkele hulp. Terwijl lotgenotencontact of een dagje uit zo goed kan doen.’
De activiteiten van de stichting worden onder meer gefinancierd uit de inkomsten van het boek En nu? Ervaringsverhalen van gezinsleden na het plotseling overlijden van een kind. Je kunt het boek hier bestellen.
Interview: Marijke Verduijn