//= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-regular-400.woff2' ?> //= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-solid-900.woff2' ?> //= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-light-300.woff2' ?>
Guido Kleene maakte in Congo onder meer theatervoorstellingen over geweld tegen meisjes. ‘Het is belangrijk jongeren te laten zien dat ze het anders kunnen doen dan hun ouders. Hij werd geboren in Senegal, waar zijn Nederlandse vader werkte. Na de scheiding van zijn ouders groeide hij op in Nederland, maar hij was vaak bij zijn vader in West Afrika en voelt zich thuis in Afrika. ‘In Afrika is altijd hoop.’
‘Mijn eerste voorstelling ging over hekserij. In Congo is hekserij een verklaring voor alles wat er in de zichtbare wereld niet klopt. Zowel het goede als het kwade heeft ook een onzichtbare oorzaak. Als er mensen dood gaan, er honger is of als het economisch slecht gaat, gaan mensen op zoek naar die onzichtbare oorzaken om ze uit te bannen.
Sinds de jaren negentig worden ook kinderen beschuldigd van hekserij. Dat heeft te maken met de veranderde verhouding tussen ouders en kinderen. Vroeger had de man het voor het zeggen. Hij was kostwinner en de vrouw deed het huishouden en de opvoeding van de kinderen. Door de economische crisis moesten vrouwen en kinderen ook gaan werken. Daardoor werden zij medekostwinner en verschoven de machtsverhoudingen binnen het gezin. De kinderen luisterden niet meer naar hun ouders.
Ongeveer tegelijkertijd begonnen de Pinkstergemeentekerken onder invloed van Amerikaanse evangelische kerken met ceremonies waarin ze de duivel uitdrijven uit kinderen. Vroeger waren er in gezinnen vast ook wel kinderen van de rekening, maar bleef dat binnenshuis. Door die publieke uitdrijvingen wist de hele wijk: dit kind is een heks. Een kind kan dan eigenlijk alleen maar vluchten.
In de hoofdstad Kinshasa waren 40.000 straatkinderen, van wie negentig procent was gevlucht omdat ze van hekserij waren beschuldigd.
Ik had daarover in Nederland een documentaire gemaakt, maar ik vond dat ik daar ter plekke ook iets mee moest doen. Toen hebben we een theatercampagne gemaakt: een muzikale komedie over foute dominees die goed geld verdienen aan het bestempelen van kinderen tot heks. Die campagne was deels gefinancierd met kunstsubsidies uit Nederland en later ook CordAid.
We gingen met een vrachtwagen de wijken van Kinshasa in en speelden voor voorbijgangers. In totaal hebben we met 150 voorstellingen zo’n 150 duizend mensen bereikt.
Daarna zette ik met Unicef een grote campagne op over geweld tegen meisjes en vrouwen. Dat speelt in Congo op verschillende terreinen. Erfenissen gaan vrijwel altijd naar de familie van de man. Als een man overlijdt, kan zijn broer al het bezit innen, soms inclusief de kinderen. De moeder kan dan soms alleen maar terug vluchten naar haar familie. De vader van mijn vrouw overleed toen zij dertien was en haar huis werd ingepikt door de familie van de vader. Van het ene moment op het andere vervielen ze van een redelijk welvarend middenstandsgezin tot totale armoede.
Geweld tegen meisjes speelt ook op school. Relatief gezien gaan er al meer jongens dan meisjes naar de middelbare school, maar om goede rapportcijfers te krijgen, worden pubermeisjes soms onder druk gezet om seks te hebben met de leraar. Anders gaat ze niet over. Dat geldt voor veel landen in Afrika.
Dat is natuurlijk verschrikkelijk, maar als een meisje zwanger wordt, kan ze haar school niet afmaken. Ze moet van school af en mag pas na twee jaar terugkomen, maar alleen als de vader schriftelijk verklaart dat hij de vader is. De meeste vaders doen dat niet, dus in de praktijk zitten meisjes vanaf hun vijftiende thuis.
Over discriminatie van meisjes, geweld binnen het huwelijk en onder meer die erfenissen hebben we in Congo een twintigdelige televisieserie, een theatercampagne, een radiocampagne en een dansvoorstelling gemaakt. In Burundi heb ik heb voor de Rutgersstichting een project gedaan omdat meisjes als ze zwanger worden van school worden gestuurd.
De hoofdpersoon van de serie was een advocate die steeds een zaak moest oplossen. Bijvoorbeeld over aanranding of een erfenis. Maar we speelden ook met de magie: de advocate had een onbekende tweelingzus die soms zomaar in dezelfde kleren opdook en daarmee mensen schrik aanjoeg. Dat element van die tweelingzus maakte het spannender televisie, maar maakte ook dat we meer mensen bereikten, omdat magie diep in het dagelijks leven zit.
Mede door die televisieserie is de wet aangepast. Maar er is de wet en er zijn de normen. Je probeert altijd op die twee niveaus te werken. in Congo is de overheid vrij zwak en traditioneel gedrag verander je natuurlijk niet met één bewustwordingscampagne. Maar je werkt wel aan bewustwording van vrouwen, meisjes en jongens dat vrouwen rechten hebben.
Het is belangrijk jongeren te laten zien dat ze het anders kunnen doen dan hun ouders. Het is een maatschappij in crisis. Als er een economische crisis is, komen ook de relaties tussen mannen en vrouwen onder druk te staan.
Gelukkig is er een grote generatie jongeren die anders aankijkt tegen de relatie man-vrouw.
We hebben met lokale trainers en getalenteerde jongeren op 16 scholen in Kinshasa dansvoorstellingen gemaakt over geweld tegen meisjes. Daarna hebben we tussen de scholen een danscompetitie georganiseerd. Dans werkt heel goed. In moderne dans kan je iets als aanranding wat meer abstract en niet zo moraliserend laten zien. Dat komt vaak harder binnen dan als je het gewoon bespreekt, want iedereen herkent het.
Ik heb er mijn vrouw ontmoet. Dat was één van de dingen die me aan Congo bond. Maar op een gegeven moment werd het te onveilig. Ik heb een varend theater gemaakt over eerlijke verkiezingen. Daarmee trokken we over de Congorivier. Maar de president was niet van plan om verkiezingen uit te schrijven en toen werd ik opgepakt door de geheime dienst.
In 2018 was het heel onrustig. Eens in de maand was het raak: dan werd er geschoten in de stad. Niemand wist wanneer het begon, waar het vandaan kwam en wanneer het zou stoppen. We hadden een peuter en een baby. Dat voelt heel kwetsbaar. Dan denk je toch: wat ga ik doen als ze binnenkomen? Toen besloten we om weg te gaan en zijn we via Oeganda naar Nederland gekomen.
In Afrika is altijd hoop. Zeventig procent van de bevolking is onder de twintig. Dat maakt het tot een heel levendige maatschappij. Op al die plekken is veel hoop. De mens is heel veerkrachtig.
In Congo voelde ik heel duidelijk: er is de hele tijd tegenslag, niets gaat vanzelf, maar daar krijg je ook heel veel energie van. Als je de hele tijd moet vechten, ga je ook vechten. En gendernormen zijn over de hele wereld onmiskenbaar het thema van deze tijd.
In Benin werkte ik met jongeren die veel meer wisten van non-binair of LHBTQ+ dan ik. Dat is een van de positieve dingen aan de social media.
In Congo speelden we in heel afgelegen dorpjes. Daar speelden de dorpelingen hun eigen situatie, bijvoorbeeld hoe je het geld omgaat, of met je ouders of je partner. Zelfs in de meest afgelegen dorpjes waren mannen en vrouwen die uiterst modern met elkaar omgingen en over alles discussieerden.
Ja hoor.
In Congo is mijn vrouw gelukkiger is dan hier in Nederland. Zij mist haar familie en het kletsen op straat. Ikzelf weet het niet. Als ik alleen was geweest, was ik allang terug geweest, maar je wil niet weer ineens weg moeten. Dat ga je kinderen toch niet aandoen? Misschien als ze wat ouder zijn en wat meer basis hebben.
Er zit racisme in de mens. In Congo speelt racisme tussen de verschillende bevolkingsgroepen. Daar en in Oeganda werden mijn kinderen gezien als wit. In Nederland speelt natuurlijk ook racisme. Mijn zoontje zegt soms dat hij wit wil zijn. Daar schrik je wel van als vader, maar dat is ook omdat hij op z’n vader wil lijken en niet anders wil zijn dan andere kinderen.
Amsterdam is wel heel gemengd en we zijn er in Nederland wel heel erg mee bezig. Ik vind het heel goed dat het aan de orde wordt gesteld – in taal, in stereotyperingen, bij Zwarte Piet. Het is eigenlijk vreemd dat het zo hardnekkig is. Aan de andere kant: zestig jaar geleden werden dingen gezegd en geschreven die nu absoluut niet meer zouden kunnen.
Ik denk ook wel: bij ons is de wereld van kinderen en volwassenen nogal strikt gescheiden. In Afrika is dat anders. Afrikaanse kinderen worden minder beschermd opgevoed. Zij moeten hun plaats opeisen en zich kunnen verdedigen. Dat is niet alleen maar slecht. Dat zie ik ook bij mijn kinderen. Dat hebben ze natuurlijk niet van mij, maar van hun moeder.’
Interview: Marijke Verduijn