//= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-regular-400.woff2' ?> //= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-solid-900.woff2' ?> //= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-light-300.woff2' ?>
‘Waar zijn de ouders?’, vroeg Leila Badaou zich af, toen ze begeleidster werd in een instelling voor jonge kinderen met een beperking. De kinderen werden met een busje gebracht, dus het personeel kende de ouders niet en andersom. En de ouders kenden elkaar ook niet. Toen ze in haar vrije tijd op huisbezoek ging, zag ze hoe eenzaam vooral de moeders vaak waren. En hoe ze niet wisten wat ze met hun kind konden doen en welke hulp er was. ‘Ze hadden vrijwel allemaal het gevoel er alleen voor te staan.’
Dus startte Leila in haar vrije tijd het Moedernetwerk: een praatgroep waar moeders van kinderen met een beperking kunnen delen hoe zwaar het is, en hoe mooi ook soms. Inmiddels biedt het Moedernetwerk veel meer.
‘Ik vond het spannend, maar het Kinderdienstencentrum bleek echt een plek voor mij. Die kinderen hebben mensen nodig en ik voelde me daar gelijk thuis. In het begin vond ik het wel heftig. Ik kende geen kinderen met een beperking. Het was intensief: Maar ik zag al snel dat deze kinderen ook heel mooie dingen hebben. Ze zijn heel puur en ik vond het mooi dat wij hen dingen konden bijleren, zodat ze in hun latere leven wat zelfstandiger konden zijn.
Het was wel een heel gesloten wereld. De kinderen werden met een busje gebracht en als ze er waren, ging de deur achter hen dicht. Een enkele ouder gaf z’n kind af bij de voordeur en dan was het: doeg! Dus het personeel kende de ouders niet en andersom. En de ouders kenden elkaar ook niet.
Ik vond dat we ook aandacht moesten hebben voor de ouders. Ik was de enige begeleidster met een Marokkaanse achtergrond. Er waren wel ouderavonden, maar daar waren altijd dezelfde twee of drie Nederlandse ouders. Maar waar bleven die andere zestig? Dit was toch voor hen ook belangrijk?
Ouders met een andere culturele achtergrond zag je niet. En als je ze in een gesprek over hun kind sprak en iets voorstelde, zeiden ze: “Ja, dat is goed”, maar vervolgens gebeurde er niets.
Mijn collega’s dachten: dat heeft te maken met hun waarden en normen. Ze begrijpen het niet, of ze willen het niet begrijpen, of ze accepteren het niet vanwege hun cultuur.
Maar ik dacht: we moeten de gesprekken met ouders anders gaan voeren. Hoe kijken we naar elkaar? Begrijpen we elkaar? Hoe maak je kennis met zo’n gezin? Wat speelt daar? Wat vinden zij belangrijk? Wat kun je nog meer aanreiken zodat ze echt begrijpen wat je van ze vraagt?
Mijn collega’s stonden daar wel voor open, want ze zagen ook wel dat de samenwerking niet heel soepel ging. Je kan nog zoveel doen met een kind, maar als je de ouders daarin niet meeneemt, valt het thuis weer terug. Dus we zijn workshops gaan volgen en we begonnen ouders actief uit te nodigen: kom een keer koffie drinken. Kom een klusje doen.
Ik was inmiddels getrouwd en zelf ook moeder. Ik werkte drie dagen op de groep en in mijn vrije tijd ging ik op huisbezoek, soms tot laat in de avond. Ik schrok soms van wat ik tegenkwam. Veel kinderen zaten thuis de hele dag achter de tv. Er was een kind van wie de gordijnen de hele dag dicht moesten en dat alleen frikandellen at. Opeens begreep ik waarom dat kind op de groep niet wilde eten en zich moeilijk gedroeg: hij at geen brood en de ruimte was veel te licht. Dat willen die ouders natuurlijk niet, maar soms vraagt het teveel van je om je kind constant te moeten corrigeren.
Ouders kunnen zo’n situatie alleen doorbreken met hulp van buiten. Maar daar hadden ze uitleg voor nodig en steun. Ik zei: “Vertrouw mij, we gaan het samen doen.” Doordat ik hun taal sprak, betrokken was en verstand had van kinderen met een beperking, kreeg ik dat vertrouwen. En als dat vertrouwen er was, zei ik: “Dan ga ik nu de WMO bellen, of het ziekenhuis of de maatschappelijk werkster en samen een plan maken.”
Aan de andere kant van de lijn hoorde ik dan heel vaak: “We wilden wel helpen, maar we mochten niet binnenkomen.” Dat komt niet alleen door de taal. Ouders willen hun kwetsbare kind beschermen. Ze zijn onzeker: wat gaan ze met ons kind doen? Misschien wordt het wel uit huis geplaatst. Om een verandering teweeg te brengen, heb je maar één vertrouwd contactpersoon nodig.
Ik vond het zo mooi om te doen. Ik merkte dat ik de kinderen thuis echt verder kon helpen en de moeders waren zo blij met de hulp. Want ik merkte dat ze vrijwel allemaal het gevoel hadden er alleen voor te staan. Dat ze allemaal behoefte hebben aan een luisterend oor. Aan een gewoon gesprek, zonder dat je aan doelen hoeft te werken, of afspraken moet maken. Alleen even delen hoe zwaar het is, en hoe mooi soms ook.
Op een gegeven moment werd ik zoveel gebeld door ouders dat ik een paar uur extra vroeg en kreeg om iets met ouders te gaan doen. Die koffieochtenden met moeders waren het begin van het Moedernetwerk.
Veel ouders die zijn aangesloten bij het Moedernetwerk hebben veel meegemaakt, spreken de taal niet, of weten de wegen niet te vinden. Nederlandse ouders zijn vaak mondiger, maar ook eenzaam. Wat ze allemaal delen, is dat ze alles uit de kast willen halen om hun kind een goed leven te geven.
Sommige kinderen hebben een veilige plek nodig, met weinig prikkels en goede begeleiding. Andere moeders vechten ervoor dat hun kinderen niet apart worden gezet, maar onderdeel zijn van de maatschappij.
Ze zijn allemaal bezorgd over de toekomst en doen er alles voor om hun kind iets bij te leren voor zijn latere leven. Als dat bij de ene instantie niet lukt, rennen ze naar een andere om het daar te proberen.
We hebben ook geprobeerd om een vadergroep op te zetten, maar we merkten dat vaders vooral praktische hulp willen en niet zo goed zijn in het delen van emoties. Vaders vinden het vaak moeilijker dan moeders dat er iets is met hun kind. En moeders halen hun kind ook vaak naar zich toe, waardoor de vaders zich ook weer terugtrekken.
Dat kan leiden tot spanningen en onbegrip. Als je daar niet goed over kan praten en niet op één lijn zit, kan dat heel veel stress opleveren, en soms zelfs een scheiding.
Tijdens Corona konden de kinderen niet naar de groep. Dat was vooral voor gezinnen die heel klein wonen verschrikkelijk. We werden wanhopig gebeld: bieden jullie echt niks meer? Toen bedacht ik: maar buiten mag wel. Dus toen heb ik een sportpark benaderd of ik daar met de kinderen mocht komen sporten. Ze vonden het meteen goed en ik mocht ook hun busje lenen. Dan reed ik op zondagochtend door Amsterdam Nieuw-West om overal kinderen op te halen. Op zondagochtend hebben we nog steeds een vaste sportactiviteit voor kinderen met een beperking.
Inmiddels hebben we ook spreekuren, themaochtenden, familiedagen, speelochtenden en activiteiten voor broertjes en zusjes. En nog steeds kunnen moeders hun verhaal delen met andere moeders. Dat netwerk is heel krachtig.
In 2016 werd mijn functie bij het KDC wegbezuinigd, maar het Moedernetwerk bestaat nog steeds en sinds 2019 word ik er ook voor betaald. Voor mij is dit werk heel belangrijk. Ik heb deze kinderen leren kennen toen ik 21 was en zie dat ze heel snel apart worden gezet. En dat vind ik niet oké. Ik gun ze meer kansen en mogelijkheden.
Wat ik zou willen? Dat andere organisaties van onze methode leren. Je hoort vaak dat ouders niet komen opdagen op een ouderavond. Maar geef ze een plek in je organisatie. Nodig ze uit, schenk een kop koffie en ga het gesprek aan. Dan kun je aansluiten op hun leefwereld, een band opbouwen en kijken wat je voor elkaar kan betekenen.
Veel organisaties komen handen tekort: vraag ouders bij het buitenspelen te helpen, of een keer te komen koken. Dan heb je in plaats van een boterham een gezonde maaltijd en kunnen de moeders zien hoe hun kinderen het doen.’
Interview: Marijke Verduijn
Stichting Moedernetwerk in Amsterdam-West