Witte Donderdag

Witte Donderdag

De gebeurtenissen op Witte Donderdag vormen het begin van het einde. Volgens het Bijbelverhaal is Jezus een paar dagen eerder feestelijk binnengehaald in Jeruzalem. Het is bijna het Joodse Paasfeest en volgens de traditie houden Jezus en zijn 12 meest intieme volgelingen samen de Paasmaaltijd. 

De maaltijd van Witte Donderdag verwijst dus terug naar het Joodse Paasfeest: Pesach

Verraad
Maar Witte Donderdag is ook een dag van verraad. Als ze hebben afgesproken waar ze zullen overnachten, vertrekt één van de vrienden. Midden in de nacht is hij er weer: met een troepje soldaten. En misschien volgt dan nog wel het ergste verraad: hij leidt de soldaten niet alleen naar de slaapplaats van Jezus, om te laten zien wie van de twaalf ze moeten hebben, geeft hij Jezus een kus. Dertig zilverstukken verdient Judas aan zijn verraad.  
Diezelfde nacht volgt een tweede verraad: als enige van de vrienden volgt Petrus de soldaten naar het gebouw waar Jezus wordt verhoord. Maar als mensen hem menen te herkennen als vriend van Jezus, ontkent hij doodsbang en drie keer achter elkaar dat hij bij Jezus hoort (‘ik ken die man niet’).

Morgen
Morgen – op Goede Vrijdag – wordt duidelijk wat al dit verraad betekent. Dan wordt Jezus ’s middags al ter dood gebracht. De maaltijd met zijn vrienden was dus zijn laatste. Daarom heet de afbeelding van deze maaltijd ook vaak: het laatste avondmaal. Op de schilderijen ziet het er meestal vrij onschuldig uit. Maar de toeschouwer kent het vervolg …

Volgens het Bijbelverhaal is Judas zó kapot van zijn daad dat hij niet verder wil leven en zichzelf van het leven berooft.
Na de opstanding vraagt Jezus Petrus drie keer of hij Jezus echt lief heeft. Vol schaamte en verdriet bevestigt Petrus dat drie keer (‘u weet het … ‘). Dan krijgt hij de eervolle opdracht de kerk te stichting. 

Op de foto nu eens niet een barok schilderij van Jezus en zijn volgelingen, maar een groep dakloze mensen die samen het laatste avondmaal vieren. Omdat een Bijbelverhaal nooit (alleen) om ’toen’ gaat, maar vooral om wat wij er nu mee kunnen en moeten.