Waarom gaat mijn pappa dood?

Waarom gaat mijn pappa dood?

Ik denk dat het goed is onderscheid te maken tussen wat we weten en wat we geloven. We weten dat opa dood is. Hij ziet niks meer, hoort niks meer, voelt niks meer, heeft het ook niet meer koud. Maar als jij steun voelt door voor een belangrijke voetbalwedstrijd naar boven te kijken en te zeggen: “Opa, help me een beetje”, dan is dat natuurlijk prima.

Met woorden en meer lichamelijk. Praat met ze. Op allerlei soorten momenten. Niet per se alleen aan tafel, of voor het slapen gaan, maar ook bijvoorbeeld als je naast elkaar in de auto zit. Maak een opening.

“Waar zit je nu aan te denken?” “Wat zeggen de kindjes van de klas? Wat vond je een leuke opmerking? Wat een vervelende?” “Waar voel je het vooral? Is dat in je buik of in je keel?” “Heb je nog een vraag over wat er is gebeurd?” “Zijn er andere dingen waarvan je zegt: dat wil ik nu wel eens weten?”
En als een kind dan vraagt: “Waar is papa nu?”, kun je terugvragen: “Wat denk je zelf? Heb je daar ideeën over, of heb je daar verhalen over gehoord?” Zo creëer je openingen en ruimte voor voelen, voor vragen, voor niet-weten.

Feitelijk ingestelde kinderen willen soms weten wat cremeren precies is, of op welke temperatuur dat is. Dan kun je zeggen: “Dat weet ik niet. Zullen we dat samen eens opzoeken?”

Het kan ook helpen om zelf dingen te vertellen. “Weet je wat iemand op mijn werk vandaag zei? Dat ik tegenwoordig zo … Gek, he?” Ook al kijkt een kind niet eens op vanaf zijn schermpje, als hij het hoort, realiseert hij zich wel: mamma maakt ook van alles mee en weet het ook niet altijd goed. Dat mag er zijn.

Is er het fysieke: een dekentje, warme melk. Fysiek contact. Samen naar iets kijken wat verbindt. Gezelligheid creëren. Stilte misschien. Een kind heeft ook niet altijd zin om erover te praten.

Bij kinderen kan een activiteit ook helpend zijn. Misschien was pappa wel een vogelkenner en kan je zeggen: “Zullen we met pappa’s verrekijker eens naar buiten gaan en vogels gaan kijken?” “Zullen we oma’s lievelingssoep maken?” Of: “Mamma kon zo goed wafels bakken, zullen we dat recept eens uitproberen en zorgen dat we dat ook in onze vingers krijgen? Als we die wafels dan bakken, denken we aan mamma.”

Dat je beslissingen neemt in hun plaats: nee, kijk maar niet naar het dode lichaam, want daar krijg je nachtmerries van. Of: nee, ga maar niet mee naar de begrafenis, want dat gaat misschien niet goed. Probeer te kijken hoe je het wel mogelijk kan maken. Misschien kun je voorzien in een hoekje waar tekeningen gemaakt kunnen worden, of is er een oppas, die als dat nodig is, met de kinderen naar buiten kan gaan.

Het is complexer. Ze zitten in een levensfase waarin ze afstand moeten nemen van hun ouders, hun vleugels moeten spreiden en op eigen benen gaan staan, maar bij rouw hebben ze hun ouders extra nodig. Dat is een moeilijke oefening.

Samen op zoek gaan, net zoals je als koppel samen op zoek moet. Benoem dat je begrijpt dat het extra lastig is, omdat je kind ook uit wil met zijn leeftijdsgenoten. Ga op zoek naar een gemeenschappelijke taal. “Hoe kunnen we elkaar begrijpen en er voor elkaar zijn op momenten dat we elkaar nodig hebben, maar jij ook kan aangeven dat je het alleen wil doen? Als jouw deur dicht is, wil dat dan zeggen dat je het lastig hebt, maar toch graag hebt dat ik binnen kom? Of betekent het: blijf maar even buiten – ik wil het nu alleen doen?”

Steek je hand uit, maar probeer als ouder niet al te gekwetst te zijn als die uitgestoken hand wordt afgewezen, want dat is normaal voor pubers. Hoe moeilijk dat ook is.

Dat is een evenwichtsoefening. Soms kan je iets met je emoties, soms ook even niet.
Het is ook een kwestie van voorleven. Als jij je emoties niet toont, gaat een kind misschien denken dat dat zo hoort. Maar als je constant emotioneel bent, kan het kind denken dat het voor jou moet zorgen. Natuurlijk mag je je emoties laten zien, maar zeg ook wat je doet om daarmee om te gaan: “Ik ga nu even bellen met een vriendin. Dat helpt soms.” 

Er is een beeld dat voor mij heel helpend is: rouw als heen en weer varen tussen twee oevers. Op de ene oever koester je je verdriet, op de andere probeer je zo goed mogelijk door te gaan. Je probeert bij elkaar aan te haken, maar vaart ook je eigen bootje. En kinderen hebben een speedbootje: die varen vaak sneller van de ene oever naar de andere.
Op verschillende momenten kun je bij een verschillende oever liggen. Misschien denk jij je kinderen een plezier te doen met een tochtje naar de Efteling en zijn ze er op dat moment niet aan toe.

Het is ook goed om te weten: wie zijn jouw mensen op welke oever? Als je het moeilijk hebt, is het goed om te weten dat er een tante is met wie je pannenkoeken kunt eten en praten. Maar het is ook fijn dat je met sommige vrienden lekker kunt uitgaan en je even niet degene hoeft te zijn met wie iedereen medelijden heeft.

Ja, als je dochter turnkampioen wil worden en dat door een medische complicatie niet meer lukt, kun je zeggen: “We gaan een andere hobby zoeken”, of: “Je moet het je niet aantrekken”. Daar zijn ouders nog wel eens toe geneigd: “We kopen gauw een nieuw konijn.” Maar dat is niet helpend. Erken het verdriet. Het mag er zijn en het is mooi om erbij stil te staan.’

Interview: Marijke Verduijn

Uus Knops is psychiater en rouwdeskundige. Over het verlies van haar broertje schreef ze Casper, een rouwboek. Voor kinderen schreef ze Het alfabet voor groot verdriet, dat op veel scholen wordt gebruikt. In Hoe zware dagen dragen interviewde ze kunstenaars, filosofen, artsen en journalisten over duisternis, melancholie, depressie, baaldagen en Weltschmerz.