//= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-regular-400.woff2' ?> //= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-solid-900.woff2' ?> //= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-light-300.woff2' ?>
Ooit werkten kinderen voor een baas in de fabriek. Tegenwoordig werken ze voor zichzelf, want in deze maatschappij moet iedereen ‘de beste versie van zichzelf’ worden.
Die vorm van kinderarbeid is misschien wel schadelijker dan die van toen, zegt Bert Wienen, lector Jeugd bij Hogeschool Windesheim. Want door de verantwoordelijkheid bij het kind te leggen, ga je voorbij aan de keuzes die we als maatschappij maken.
‘We horen vaak dat onze kinderen vrij zijn en verwend. En de gelukkigste van de wereld. Die verhouding is heel boeiend. We spiegelen kinderen voor dat ze vrij zijn en kunnen bereiken wat ze willen, maar dat ze dan wel hun kansen moeten pakken. Want je hebt de plicht om aan jezelf te werken en om alles eruit te halen wat er in zit. De vrijheid is dus maar beperkt. Aan de andere kant zijn er steeds meer angstige en depressieve kinderen en stijgt de vraag naar jeugdhulp. En zijn er in het onderwijs steeds meer uitvallers en klassen voor speciale groepen.
Vroeger werkten kinderen voor een baas. Nu moeten ze aan hun eigen ik werken en dwingen ze zichzelf om te presteren. Daarmee zijn ze niet alleen hun eigen baas geworden, maar ook hun eigen knecht.
In de fabriek kon je nog in opstand komen tegen je baas, of tegen de overheid die die uitbuiting legitimeerde. In onze prestatiesamenleving zijn we allemaal zelf verantwoordelijk en is er dus geen baas meer aan te wijzen of aan te klagen. Dat kan op verschillende manieren behoorlijk schadelijk zijn.
Sommige jongeren willen optimaal aan het ideaal voldoen, werken harder dan ooit en stapelen studie op studie. Ze zijn uitgeput, maar hebben altijd het gevoel dat ze te weinig doen en zijn continu bezorgd of ze wel de goede keuzes maken.
Anderen haken volledig af en doen niet meer mee. Dat noemen we dan ‘achterstandsleerlingen’.
Daarbij zie ik dat steeds meer jongeren zich terugtrekken en hun boosheid naar binnen richten. Want als je faalt, heb je de verkeerde keuzes gemaakt of moet je harder je best doen. Dat vind ik zorgelijk, want ik denk dat we nog half niet weten wat voor gevolgen dat voor onze samenleving heeft.
Een steeds sterkere tweedeling in de samenleving en een continue spraakverwarring tussen beide groepen.
Maar de gevolgen voor de jongeren zelf zijn minstens zo schrijnend. We laten kinderen geloven dat het aan hen ligt dat ze afwijken en dat ze hulp nodig hebben, omdat ze het anders niet redden. Steeds meer kinderen krijgen een kindercoach, bijles, therapie of medicatie. Ik zeg wel eens grappend dat de snelst groeiende vakgroep op Windesheim die van de studentenpsychologen is.
Maar als je het probleem dat sommige kinderen niet kunnen meekomen bij die individuele kinderen neerlegt, ga je voorbij aan de keuzes die we als maatschappij maken. Als een kind in armoede opgroeit en het niet goed doet op school, moet je het probleem niet eerst bij dat kind zoeken, maar bij de omstandigheden waarin het moet opgroeien.
En als de normen steeds hoger komen te liggen, moet je een kind niet op bijles doen – waardoor de normen nog verder omhoog gaan en er nog meer uitvallers zullen zijn – maar kritisch naar de normen kijken.
Zeker. Neem ADHD. Vroeger zou je gezegd hebben dat een kind wat druk is, of wat ongeconcentreerd. Tegenwoordig vinden we dat gedrag lastig en benoemen we het als afwijkend, als een stoornis waar je iets aan zou kunnen doen. Sterker nog: waar je iets aan zou moeten doen.
Of neem de Cito-toets. Onze kinderen moeten op het maximum van hun kunnen presteren in maart van het jaar dat ze in groep 8 zitten. Dat is schijnbaar het ideale moment. Natuurlijk is dat ooit ontstaan vanuit goede motieven, namelijk om de kansengelijkheid te bevorderen, maar het pakt anders uit en het is het moeilijk om die impliciete normen bij te stellen.
Zo zijn er allerlei verborgen boodschappen waaraan ideale kinderen moeten voldoen en waaraan je met elkaar moet werken om dat ideale kind te bereiken.
Het is een veelkoppig monster. In een prestatiesamenleving is de machthebber niet goed aan te wijzen. We zijn het zelf. We willen toch allemaal de beste versie van onszelf worden? Dat maakt het heel onduidelijk waar de macht ligt en wat de normen zijn.
De OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) geeft juist heel expliciete normen voor het ideale kind.
Ja, de OESO vroeg zich af hoe de sociaal-emotionele vaardigheden van het ideale kind eruit zien. Dat resulteert in het rijtje: authentiek, creatief, concurrerend en autonoom. Een kind dat hoge eisen stelt aan zichzelf, hard werkt om aan die eisen te voldoen, ervan geniet om hoge prestaties te bereiken, positief is ingesteld en makkelijk spreekt voor groepen.
Het rapport benoemt ook wat niet-ideaal is. Dat zijn kinderen die niet al op jonge leeftijd geïnteresseerd zijn in hun carrière, die zich onzeker voelen, of af en toe verdrietig zijn. Kinderen die andere kinderen laten voorgaan, slecht kunnen omgaan met onverwachte gebeurtenissen en uitdagende situaties uit de weg gaan.
In die visie is de maatschappij is een verzameling individuen die – weliswaar in een sociaal contract – allemaal voor zich optimaal presteren. Zo houden we elkaar in een gouden greep en vormen we onze kinderen tot economische mensen.
Voor mij zijn mensen altijd mens in relatie. Dat gonst in alles mee. Dat betekent dat je niet alleen individueel je steentje bijdraagt aan de maatschappij, maar ook in relatie tot anderen. Als je dat zo ziet, benoem je andere waarden. De waarde van het naar elkaar omkijken. Het besef dat we elkaar nodig hebben en dat daarom ook talenten die niet op het economisch vlak liggen er wel degelijk toe doen.
We moeten kinderen verlossen van de economische principes die er toe leiden dat ze zich gedwongen voelen ‘het beste uit zichzelf te halen’. We zullen het onbegrensde groeien van de economie en van ‘elke dag een stapje beter’, moeten begrenzen met het besef van ‘genoeg’.
Dat is nog niet zo makkelijk, maar ik kan wel een paar dingen noemen. Ik vind het belangrijk dat kinderen in hun eigenheid worden gezien, maar dat ze ook leren om te gaan met grenzen en leren zich verhouden tot dingen die niet leuk zijn.
Falen staat voor mij: niet voldoen aan de norm. Dat heeft in deze tijd een hele negatieve bijklank, maar falen is een onderdeel van je leerproces. Als je niet faalt, leer je niet. Doordat je iets niet kan, wil je iets leren. Falen staat bij mij tegenover presteren.
Omdat dat lucht geeft in het kinderbestaan. Omdat je dan kan falen zonder dat het als een afwijking, een gebrek of een ziekte wordt gezien. Omdat we nu eenmaal leren. Omdat er een tijd in je leven is waarin je rustig mag falen.
Zeker. Vastlopen vertelt ons iets en volwassenen moeten samen met kinderen en jongeren uitzoeken wat dat precies is. Wat is het echte probleem? Zijn de normen te hoog? Leggen we verkeerde accenten? Hoe kan dat anders? Uiteindelijk laat het vastlopen van mensen zien dat onze maatschappijvisie vastloopt.
Dat vind ik best moeilijk. Het economische discours is zo allesomvattend en dwingend dat je je eigenlijk geen wereld meer kan voorstellen zonder. Ook ik vind het moeilijk om een ander discours te bedenken, maar ik denk toch in de eerste plaats aan het onderwijs. De school als oefenplaats. Een plek waar het sneller gaat dan thuis, maar langzamer dan in de samenleving. Ik was een tijdje terug in Duitsland in een enorme Dom. Daar hoorde je buiten het leven voortrazen, maar ervoer je binnen een andere dynamiek. Dat vind ik een mooi beeld. De school als een plek waar een zekere rust heerst en waar je je voorbereidt op de dynamiek om je heen.
Ik ben niet tegen presteren, maar ik ben er wel tegen dat we naar kind kijken als naar een object dat aan onze eisen moet voldoen. Ik ben tegen presteren buiten een relatie. Mijn ideaal is een leerrelatie waarin een volwassene elke dag goed naar een kind kijkt: hoe kan ik het vandaag het beste een stapje verder brengen? Leiden, een beetje opstuwen, een stapje terug doen?
Helaas stromen jonge leraren vaak snel weer uit. Echte erkenning in geld, tijd en aanzien voor hun vak ontbreekt. Je kunt maar beter kindercoach, kind-specialist, zzp’er of bijlesdocent worden. Dat geeft meer erkenning en een hoger salaris.
Toch herinneren veel mensen zich wel één leraar die hen zag zoals ze waren en hen uitdaagde nieuwe stappen te zetten. Dat waren leraren bij wie je wel iets kon maken en bij wie je mocht falen. Die leraren zijn er gelukkig altijd geweest en zullen er ook altijd zijn. Daar kunnen we van leren.
Ik hoop dat het gezin een plek is waar een kind zich echt gezien weet en waar het meekrijgt dat een goed bestaan er niet van afhangt of je je doelen bereikt en aan de verwachtingen voldoet. Als ergens moet blijken dat het leven relationeel is, is het wel in het gezin. Ik twijfel er niet aan dat ouders altijd het beste voor hun kind willen, maar ik vraag me wel af: hoe bepalen ze dat? Waaraan ontlenen zij hun doelen? En kunnen ze zich daarbij onttrekken aan de heersende normen?
Zeker. Je bent onderdeel van deze maatschappij en ook ik kan als vader niet een heel eigen opvatting ontwikkelen over wat zelfverwerkelijking is. Maar ik kan wel goed kijken naar mijn kinderen en ze helpen binnen deze maatschappij naar een zelfverwerkelijking te zoeken die bij ze past.
Tegelijkertijd heb je het in het leven niet voor het kiezen. Je moet je verhouden tot het talent dat je hebt of niet hebt, tot de mogelijkheden die je krijgt of niet krijgt. Daarom is het goed kinderen ook te leren om te gaan met weerstand. Soms zit een kind een jaar lang bij een leerkracht in de klas waar het niks mee kan. Daar leert het van.
Maar voor ouders kan dat heel moeilijk zijn. Leerkrachten vertellen me dat ouders hen vragen hun kind niet in een bepaald groepje te zetten, omdat dat te langzaam gaat. Of dat ouders vragen wat het voor het niveau van de klas betekent dat er een kind met het syndroom van Down in zit.
De onderliggende boodschap is: om goed te kunnen functioneren, heeft mijn kind heeft iets beters nodig dan wat jullie bieden. Maar het is heel belangrijk dat kinderen zich leren verhouden tot een kind met het syndroom van Down. Dat heeft intrinsieke waarde. Dan gaat het rekenen maar even iets minder.
Dus ja, ik zou wensen dat het gezin zo’n plek is waar kinderen mogen falen. Maar ik denk dat het voor ouders nog niet zo makkelijk is om de ideale beelden van onze samenleving los te laten.
Interview: Marijke Verduijn