//= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-regular-400.woff2' ?> //= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-solid-900.woff2' ?> //= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-light-300.woff2' ?>
Het pesten begon al vrij vroeg. Eerst waren het nog plagerijtjes, maar in groep 3 begon het uitsluiten, kleineren, schoppen, slaan. Hans was een vrij gevoelig en onzeker kind, wat dikker, onhandig, niet sportief. En zijn moeder maakte zelf zijn kleren, waardoor hij altijd tien jaar voor of achter liep op de mode. ‘Als ik tussen de middag naar huis ging om te eten, rende ik het hele stuk, omdat ik zo bang was. In de pauze drongen ze me naar een hoek waar de leraar ons niet kon zien en werd ik geslagen en geschopt. Ik zei het wel, maar de leraar deed er niets mee, want hij stond op goede voet met de ouders van de allerergste pester.’
‘Thuis had ik het goed en mijn vader steunde me waar het moest, maar hier kon hij niets mee. Hij zei dingen als: “Sla van je af”, “Praat van je af”, of “Daar reageer je toch niet op?” Al die welgemeende adviezen die niet helpen. Ik weet niet of ik me niet kon of niet wilde verdedigen, maar fysiek geweld is nooit mijn ding geweest. Ik werd alleen maar boos en dat vindt een pester juist leuk, net als huilen of schelden.
Eén keer ben ik zo geschopt dat ik ben flauwgevallen. Toen hebben mijn ouders wel een klacht ingediend, maar die werd ‘met de mantel der liefde bedekt.’ Ik zei al: men kende elkaar privé.
Ik was niet de enige die gepest werd, maar sommige kinderen konden er beter mee omgaan. Ik had één goede vriend. Hij werd ook gepest, maar hij trok zich er minder van aan. Op een gegeven moment kreeg de rest van de klas het ook in de gaten. Niet dat ze me ook gingen pesten, maar bij de gymles, bijvoorbeeld, werd ik altijd als laatste gekozen en het team dat mij moest nemen, zei dan: “Hè nee, niet Hans!” Ik voelde nooit dat ik er bij hoorde, werd altijd buitengesloten. Dat is één van de ergste dingen die je kunnen overkomen. Het gevoel: ik doe er niet toe, ik ben waardeloos.
De enige die voor me opkwam, was mijn oudere zus. Zij droeg ook zelfgemaakte kleren, maar zij had spierballen en ze sloeg er gewoon op. Toen zij van school af was, ben ik dat laatste jaar alleen maar doorgekomen door de gedachte: straks ben ik hier weg. Maar op de middelbare school ging het gewoon verder, want ik nam mijn zelfgemaakte kleren en mijn gevoeligheid en onzekerheid natuurlijk mee.
Toen ik in de derde klas van de middelbare school zat, ging ik mezelf anders kleden en jeans en confectiekleding dragen. En er was een vriendelijke jongen in mijn klas, die tegen me zei: “je moet je haar anders doen.”
Toen ik me iets zekerder voelde, heb ik een slachtoffer gezocht. Ik weet nog dat hij een ouderwetse, dikke bril droeg. Ik denk dat hij uit een arm gezin kwam, waar ze gewoon geen nieuw montuur konden betalen.
Eindelijk was ik veilig: als je maar zorgt dat je aan de kant van de pesters komt, sta je sterker. Maar toen al voelde ik me er rot onder. Ik wist hoe het voelde. Ik wist dat ik dingen tegen die jongen zei die ronduit kwetsend waren. Ik heb er tot op de dag van vandaag spijt van. Ik weet zijn naam nog en ik heb geprobeerd hem op te sporen via het internet, want ik zou hem mijn excuses willen aanbieden, maar ik heb hem niet gevonden.
Ik heb hem een jaar lang gepest. Toen ben ik er mee gestopt. Ik was zekerder geworden. Ik had nieuwe vrienden gemaakt, die me serieus namen en accepteerden zoals ik was. En ik zag wel dat dit niet de juiste methode was.
Terugkijkend denk ik dat ik in mijn werkzame leven lang onderdanig ben geweest en ook boos, maar daar heb ik aan gewerkt. Ik denk na over mezelf, sta open voor feedback en ik ben geïnteresseerd in psychologie. Ik zit in de gemeenteraad en in de OR en ik denk dat ik dat niet had kunnen doen als ik het verleden niet achter me had kunnen laten. Ik zal het pesten nooit vergeten, maar het heeft me gelukkig niet wezenlijk beschadigd.
Op een dag zag mijn vrouw bij mijn zoon plekken die niet blauw, maar gewoon zwart waren. “Ze schoppen me wel eens”, zei hij. Ik was woedend. En ik wilde er meteen op af. “Maar dan wordt het alleen maar erger”, zei mijn zoon. De school deed niets en de ouders die ik erop aansprak, zeiden: “mijn kind doet zoiets niet.” Toen hebben we hem van school gehaald en op een andere school gedaan, waar leraren het pesten serieus namen en er ook echt iets aan deden.
En toen overkwam het ook mijn dochter. Zij is een heel vrolijk, lief en levenslustig kind en een beetje op zichzelf. Anders, zo je wilt. En iedereen die anders is, is een potentieel pestslachtoffer. Gelukkig praatte zij er – anders dan mijn zoon – wel over. “Ze schelden me uit. En ik heb nooit vriendinnetjes, want als ik met iemand omga, komt die-en-die er altijd tussen en pikt haar van me af. Of ze zeggen: ‘ga toch niet met haar om. Ze is stom’.”
Toen ze er op school niet veel mee deden, ben ik helemaal geflipt. Ik weet wat het pesten mij heeft gedaan en dat gun je je ergste vijand niet. De leraren hebben het toen wel wat beter opgepakt. En toen het na een tijdje opnieuw begon, zijn mijn vrouw en ik gaan praten met de ouders van de pestkoppen. Die namen het serieus, dus dat hielp wel iets. In ieder geval begonnen sommige kinderen toenadering te zoeken en met één van de meelopers raakte Iris zelfs bevriend.
In de vakantie tussen de basis- en de middelbare school hebben we haar naar een cursus Rots & Water gestuurd: een cursus van 8 keer 2 uur, waarin kinderen leren verbaal en non-verbaal voor zichzelf op te komen. Eerst wilde ze niet, maar na de eerste keer kwam ze met een brede lach naar buiten. Dankzij die cursus heeft zij een heel fijne middelbareschooltijd gehad.
En toch denk ik vaak: waarom moet mijn kind naar een psycholoog en worden die pestkoppen niet aangepakt? Je hoort nooit eens dat een pester naar een cursus moet.
Scholen moeten pesten veel actiever tegengaan. Het opstellen van een pestprotocol maakt je nog niet tot een pestvrije school. Je moet werken aan bewustwording, pesten actief bestrijden en dat ook controleren. Bespreek het in groepsverband. Vertel verhalen over hoe diep pesten iemand kan beschadigen en hoe het zijn verdere leven kan verzieken. En werk actief aan een klimaat waarin een kind anders mag zijn dan anderen. Een individu. Ik denk ook dat we het niet moeten hebben over integratie, maar over inclusiviteit: dat je mag zijn wie je bent en er toch bij hoort.
Ouders moeten hun kinderen serieus nemen. Goed naar hen luisteren. Goed kijken naar signalen: worden ze depressief? Hebben ze geen zin om naar school te gaan? Kelderen hun cijfers? Spreek de school er op aan. Ook als je kind dat niet wil.
En tegen ouders van pesters zou ik willen zeggen: ga er niet blindelings van uit dat jouw kind zoiets niet doet. Ken je je kind wel echt? Kijk goed. Luister naar andere ouders. En laat je kinderen voelen dat het fout is wat ze doen en dat jij dat niet wil.’
Interview: Marijke Verduijn
Foto: Susan Leurs voor de tentoonstelling Pesten.