//= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-regular-400.woff2' ?> //= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-solid-900.woff2' ?> //= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-light-300.woff2' ?>
Cijfers zijn handig. Ze geven inzicht in wat een leerling weet. En, merkte Johannes Visser op zijn eerste dag als leraar Nederlands: ze helpen ook bij het bewaren van de orde. Na een dramatische eerste les in klas 2S kon hij tenminste een ijzersterke troef inzetten: ‘Ik zou maar opletten, want dit ga ik vragen op de toets en die telt drie keer mee’.
Gaandeweg is Johannes Visser zich gaan afvragen of al die nadruk op cijfers wel recht doet aan de motivatie en het welzijn van leerlingen. ZiO sprak met hem over zijn boek ‘Is het voor een cijfer? Hoe jongeren meer kunnen leren met minder stress.’
Iets meer dan zes jaar werkte hij als docent Nederlands. Anders dan die eerste paar lessen deden vermoeden met heel veel plezier. ‘Een school is een heel dynamische omgeving. Jongeren zijn een leuke doelgroep. Je kan anderen iets leren waar je zelf goed in bent. En ja, de interactie in de klas, het grapjes maken. Ik was drie jaar mentor van een klas , dan bouw je echt wel een band op.’
Waarom stopte hij er dan toch mee? ‘Ik liep er tegenop dat mijn beste lessen niet meetelden als lestijd. Ik begeleidde de schoolkrant: die leerlingen zijn supergemotiveerd en werken soms tot ’s avonds laat om een deadline te halen. Ik regisseerde het schooltoneel. Daar zetten leerlingen zich in om een mooie voorstelling te maken en die in een officieel theater uit te voeren. Er was een boekenclub. Een literaire driedaagse op een camping. Stuk voor stuk lessen waarvoor leerlingen supergemotiveerd waren en waarvan ze ongelofelijk veel van leerden, maar die niet meetelden voor een cijfer.’
Wat Johannes Visser ervan leerde, was dat onderwijs te vaak niet gaat over leren. ‘Onderwijs wordt vooral ingevuld vanuit de organisatie en te weinig vanuit de vraag hoe mensen groeien of opbloeien. Het is doorgeschoten naar controle en dwang: je moet dit en je moet dat. Allemaal vanuit de gedachte dat kinderen niks willen. Maar jonge mensen willen hun toekomst vorm geven en hebben daar allerlei dromen over en denkbeelden bij. En de vraag zou moeten zijn: hoe kan je ze daarbij begeleiden?
Natuurlijk waren er ook mooie lessen die wel meetelden. ‘Ik vond het geweldig om sommige profielwerkstukken te begeleiden. Spreekvaardigheid vond ik ook mooi. Gewoonlijk houden leerlingen dan een spreekbeurt, maar in mijn klas stimuleerde ik ze iets anders te doen. Een leerling hield een Ted-Talk. Een groepje had een hele uitzending van De Wereld Draait Door gemaakt over Hella Haasse. Inclusief een minuut vioolmuziek door een klasgenoot en een urn op tafel (‘Hella is er zelf ook bij.’)
Het waren prachtige lessen, die stuk voor stuk voldoen aan de drie voorwaarden waardoor mensen intrinsiek worden gemotiveerd: autonomie (het gevoel dat er iets te kiezen is), competentie (dat je goed bent in wat je doet en er beter in kan worden) en verbondenheid (dat je betekenisvolle relaties hebt met anderen). Voor zo’n TedTalk of profielwerkstuk kregen ze wel een cijfer, maar daar deden ze het niet voor. Ze deden het omdat ze het hoe en wat zelf mochten bepalen kiezen, ervan leerden en het leuk is om iets met of voor anderen te doen. Dat gaf hen energie en motiveerde hen.’
Als onvoldoende duidelijk wordt gemaakt waarom je iets zou leren, kunnen leerlingen daar op verschillende manieren op reageren. Sommige zitten onderuit gezakt op de achterste rij, oortjes verstopt onder hun capuchon. ‘Zij gaan niet naar school om te leren, maar om te calculeren. Is het voor een cijfer, dan pakken ze hun rekenmachine erbij om tot op een honderdste nauwkeurig te berekenen welk cijfer ze nodig hebben om een voldoende te blijven staan. Ze spelen dagenlang Call of Duty, spreken af met vrienden en slaan de avond voor de toets hun lesboek eens open. Als anderen hebben bepaald dat een 5,5 voldoende is, waarom zouden ze zich dan inspannen voor een 8?’ Soms werden deze leerlingen besproken als probleemgeval, maar Visser maakte zich vrijwel nooit zorgen. Het kwam meestal wel goed.
Meer zorgen maakte hij zich over de presteerders, bij wie wie een slecht cijfer vreet aan het zelfvertrouwen. Dat je de stof niet goed hebt begrepen, je klasgenoten je zullen uitlachen, je leraar teleurgesteld zal zijn en je toch niet zo slim bent als je dacht.
Hij zag veel leerlingen niet gaan voor wat het beste bij hen past, maar voor ‘het hoogste’. Ze kozen voor economie of biologie, omdat talen te weinig aanzien hebben. Ze gingen niet naar het gymnasium vanwege Latijn of Grieks, maar om het hoogst haalbare te bereiken.
‘Zo groeien ze op tot succesvolle volwassenen en klimmen ze op tot oneindige hoogtes – totdat hun steeltje knakt. Dan gaan ze kleding maken, brood bakken. Creatief schrijven. Een mbo-studie meubelmaken volgen. Dingen waarvan ze altijd al wisten dat ze er energie van kregen, maar waarvan hun steeds was wijsgemaakt dat het niets voor hen was, omdat het niet het hoogste was.’
Dat ligt niet alleen aan het onderwijs. De maatschappij als geheel is veranderd. ‘Mijn vader kwam uit een boerengezin en had school nodig om op te klimmen. Nu zijn er veel meer hoogopgeleide ouders. Hun kinderen kunnen niet nog verder opklimmen, maar wel teleurstellen. En nog iets: door de digitalisering kunnen kinderen een slecht cijfer niet meer even geheim houden. Via het leerlingvolgsysteem weten ouders dat soms eerder dan het kind zelf.’
In zijn boekje geeft Visser voorbeelden van docenten en scholen die het anders aanpakken – binnen en buiten het reguliere onderwijs. Zo hebben de democratische scholen een radicaal ander uitgangspunt: we gaan ervan uit dat jij je toekomst vorm wil geven en wij zijn er voor jou daarbij te begeleiden. ‘Veel leerlingen die daar komen, gaan eerst ontscholen. Ze knutselen wat, werken in de moestuin. Dan komt er een moment waarop ze bedenken dat ze toch wel wat willen en daar wel degelijk een diploma voor willen halen. Ze halen geen diploma omdat de maatschappij of hun ouders dat van hen verwachten, terwijl ze nog niet weten wat ze er mee ga doen. Maar omdat ze die en die kant op willen en daar naar toe werken. In het reguliere onderwijs wachten we niet op wat een leerling wil of leuk vindt. Dat zijn we voor met de selectie van een vaste hoeveelheid stof, waarmee alle leerlingen nog alle kanten op kunnen.’
Maar moet het onderwijs je niet juist voorbereiden op je latere leven? Dan moet je toch ook presteren? ‘Dat is zeker waar, maar In je latere leven zal je weinig meer aan een tafeltje zitten en vragen krijgen over de kennis die je hebt. Dan werk je toe naar een product: een verslag, een stuk of een ontwerp. In het onderwijs is weinig ruimte om iets te creëren, iets te maken waar je trots op bent. Een toets is een heel passief middel dat handig is voor de leraar om te controleren of je de stof een beetje begrepen hebt. En natuurlijk is het leuk om een hoog cijfer te krijgen, maar die trots, die zit ergens anders.’
Ondanks alle kritiek kriebelt het weer. Dit voorjaar solliciteerde hij, maar toen scheurde hij zijn kruisband en het boekje kwam eraan. Dus het kwam er even niet van, maar hij wil wel weer. ‘Het gevaar van al die competenties en dat meten is dat je je intuïtie verliest. Het gaat om een gevoel. Dat je een klas binnenstapt en weet dat je een band hebt met de leerlingen. Dat je boven de stof staat, en soms niet, maar dat dan erkent. Dat je daar als mens staat. Dat je relaxed bent. Dat je grapjes maakt. Dat je samen op zoek gaat naar wat belangrijk is.’
Interview: Marijke Verduijn
Foto: Frank Ruiter
Johannes Visser: Is het voor een cijfer? Hoe jongeren meer kunnen leren met minder stress.
De Correspondent, 2023
€ 15,00