//= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-regular-400.woff2' ?> //= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-solid-900.woff2' ?> //= get_template_directory_uri() . '/vendors/fontawesome/fontawesome/fa-light-300.woff2' ?>
Sanne ten Wolde gaf filosofie op een middelbare school, maar voerde de leukste gesprekken buiten de lesuren. Toen overleed haar broertje. ‘Mijn broertje was zo zuiver in wat hij wilde. Ik kon het voor mijn gevoel tegenover hem niet meer maken dat ik niet trouw was aan mezelf.’ Nu is ze filosofisch barista en deelt ze bij de koffie fortune cookies uit met een vraag die tieners bezig houdt. Zoals: wanneer ben je mooi? Of: “hoe weet je eigenlijk wanneer je intuïtie spreekt? En niet bijvoorbeeld je onderbuik? Waar zit dat dan ongeveer? Hoe kun je het onderscheiden van bijvoorbeeld angst? En wanneer is het wijsheid?”
‘Na mijn studie filosofie leek het me leuk om met jonge mensen te gaan filosoferen. Dat was ook heel leuk. Bij filosofie gaat het over wezenlijke dingen: ethiek, bewustzijn. Maar dat voelt toch een beetje abstract in een klas met 28 jonge mensen die in allerlei relaties met elkaar zitten. En wat ik zelf indertijd stom vond van de middelbare school, vond ik als docent ook weer stom.
Het was voor mij totaal absurd dat de schoolstructuur belangrijker was dan wat er in de harten van de leerlingen speelde. “Dit hebben we zo afgesproken.” “Heeft u de cijfers al?” Er speelden allemaal dingen die ik veel belangrijker vond. Ik heb zelf te vaak gedaan wat anderen voor mij bedachten. Dat zag ik ook bij jongeren: er waren er maar weinig die in verbinding stonden met wat ze wilden doen. Ik dacht steeds: dat moet toch anders kunnen?
Onze school had ‘banduren’. Dan konden leerling zelf kiezen waar ze inschoven. Ik had ook zo’n banduur en daar kwamen vaak de kinderen die steeds uit de les werden gestuurd of waren geschorst. Het was het eerste uur, ze kwamen er speciaal voor op school. Ik ging koffie voor ze halen, ook al mocht dat eigenlijk niet. Dat waren heel mooie uren.
Er was een jongen die zijn Franse lesboek in de fik had gestoken. In school, wat natuurlijk niet handig was. Ik vroeg hem: “Wat denk jij dan eigenlijk?” En hij zei: “Ik weet niet of ik wel dacht.” Daar kregen we een heel mooi gesprek over.
Er was ook een jongen die z’n examen niet kon doen, omdat hij pizzabezorger was geworden en al zijn collega’s die dag ziek waren. “Ik kan niet naar het mondeling komen, want ik ben woensdag de enige pizzabezorger.” Toen heb ik een pizza bij hem besteld. Die kwam hij brengen en toen heb ik hem in tien minuten een mondeling afgenomen. Het gaat nu hartstikke goed met hem, maar hij paste gewoon niet in het schoolsysteem. Ik ook niet. Toch was er respect tussen de leerlingen en mij. Heel soms lukte het niet met iemand, maar ik wist: als je het op macht moet winnen, heb je al verloren.
Door corona ging het welzijn van de leerlingen achteruit en kwam er geld voor projecten. Toen ze niet naar school konden, stuurden ze me via Teams vaak privéberichtjes over dingen waar ze mee zaten.
Ik was ook mentor en merkte dat dezelfde leerlingen die spontaan kwamen praten over wat hen bezighield, zenuwachtig waren als het om een mentorgesprek ging. Want dan moest het ineens.
Dus toen bedacht ik het filosofisch café: een plek op school waar je gratis koffie krijgt, zodat je kan doen alsof je daarvoor komt. Een plek waar je niets moet, maar de ruimte voelt om te denken over levensdingen. Waar iedereen kan deelnemen aan het gesprek. Met maximaal vijf krukken, dat is veilig en dan kon ik nog net in m’n eentje het gesprek begeleiden.
Het moest er uitzien als een huiskamer. Gemoedelijk, thuisachtig. Het moest een deel van de dag open zijn en mensen konden zelf kiezen of ze er heen wilden en of ze iets wilden zeggen of niet. Ik had het zelf ook wel een beetje nodig. Het was op school allemaal zo serieus. Je kan toch niet acht uur achter elkaar serieus zijn?
En toen ging mijn broertje dood – en moest ik er even uit. Toen ik weer terugkwam, bleek het project door allerlei omstandigheden niet meer door te gaan. Maar als je zoiets meemaakt als het overlijden van je broertje, voel je nog veel meer dan anders wat wezenlijk is. Dus toen bedacht ik: ik ga het zelf doen. Ik weet zo zeker dat dit goed is.
Ik praatte er met allerlei mensen over en kwam in contact met Blue Zones Innovations. Blue Zones zijn plekken in de wereld waar mensen heel oud worden. En Blue Zones Innovations wil van Zuid Oost Drenthe zo’n Blue Zone maken. Als onderdeel daarvan mocht ik een filosofisch café opzetten bij Stenden Hogeschool. Er was al een koffiebarretje. Dat heb ik met een paar lege jeneverflessen, wat oude kopjes en een buste van Socrates omgetoverd tot filosofisch café. Ik ben tien jaar barista geweest, dus ik kan aardig goed een Café Latte maken. En tijdens het koffie maken kan ik al een gesprek beginnen.
Bij de koffie zit een fortune cookie met daarin een filosofische vraag. De vragen bedenk ik zelf en ik heb een adres waar ik die in een cookie laat bakken. Zo’n vraag luistert nauw. Een vraag moet kriebelen. “Wat is een goede keuze?” geeft geen kriebels, maar “Wanneer is iets leuks niet te vertrouwen?” wel. Kán dat wel: dat iets wél leuk is, maar niet te vertrouwen? Wat is dat dan: vertrouwen?
Een goede vraag is een dekmantel voor je eigen leven. Zo kun je met vreemde mensen al heel snel op een wezenlijk niveau communiceren. Het koekje is de aanleiding. Het gaat erom dat jij ontdekt wat voor jou geldt en waar is. Uiteindelijk wil iedereen dat graag, want iedereen vraagt zich af: hoe zit dat dan bij mij? En doordat je dat deelt, gaat het bewegen.
Er zijn hier veel internationale studenten. Die slaan vaak aan op een vraag als: “Wat heb je nodig om je thuis te voelen?” Als je dat met elkaar kan delen, zijn er toch maar mooi zes mensen die elkaar in hun hart hebben laten kijken.
Leerlingen leren via deze plek medeleerlingen kennen die ze nog nooit hebben gesproken. Ze worden nieuwsgierig naar elkaar. Soms gaan de bezoekers met elkaar in gesprek. Laatst zei een jongen: “Ik weet niet of ik wel van mensen houd.” Toen vroeg een andere jongen: “Voel je wel affectie voor je ouders?” ”Wat is affectie?” vroeg de eerste. Ging hij dat uitleggen. Zó respectvol. ”Geven je ouders je wel eens een knuffel?” ”Ja, maar dat vind ik eigenlijk niet zo prettig.” “Wat vind jij dan prettig?” Ik zie heel veel respect voor hun eigen en voor andermans identiteit.
Het loopt hartstikke goed. Er komen studenten uit allerlei landen en van allerlei richtingen en opleidingen. De beveiliger en de loodgieter komen ook langs. De decaan zit ook supervaak bij mij, omdat hij daar heel snel dingen hoort. Ik ben twee dagen per week open, maar als ik zie hoe druk het is, zou je dit eigenlijk elke dag moeten doen.
Ik zou willen dat veel meer scholen gaan inzien dat dit een mooie manier is om mentale problemen te verzachten. Als iemand zuchtend bij mij aan de bar ploft kan ik meteen vragen wat eraan scheelt. Filosofen vinden dat helpen ontwarren leuk, het zijn een soort vragende puzzelaars.
Daarom bied ik sinds enige tijd vaste huisfilosofen aan scholen aan. De stap naar een maatschappelijk werker of decaan is best groot. Dan loop je meestal al vrij lang rond met een probleem. Maar in het proces daaraan vooraf valt zoveel te winnen. Vaak weten we niet precies wat er met ons is. Als je die warrige klont gevoelens en overtuigingen aan iemand voor kan leggen, hoef je er niet weken in je eentje mee te lopen en kan je voorkomen dat het gaat etteren.
Ik ben nog heel vaak verdrietig over m’n broertje. Ik weet niet zo goed hoe je zo’n verdriet kunt dragen. Het is er. Het is gewoon een deel van mij. Soms is het heel erg op de voorgrond en soms voel ik heel veel liefde en plezier als ik aan hem denk. En soms haat ik het gewoon dat hij er niet meer is. En soms ben ik heel trots op hem en deel ik zijn boek uit aan iedereen die het wil lezen.
Ik heb het laatst weer teruggelezen en toen las ik weer hoe dat hele ziekteproces ging. Hoe hij zijn 25e verjaardag vierde met een grote tumor op zijn rug en halverwege naar huis moest. Hij wilde alles vieren. En ook als hij het aller slechtste nieuws had gehad, dacht hij: wat kunnen we nog doen?
Ik denk dat ik als kind al wel voelde wat belangrijk is in het leven. Of misschien voel je als kind zelfs wel wat het goede is. En als je dan iets moet doen wat niet het goede is, voelt dat niet goed. Elke keer als ik iets deed wat niet goed voelde, was het alsof ik een stukje van mezelf verloochende.
Mijn broertje had echt schijt aan dingen. Veel meer dan ik. Hij wist zo goed wat hij wilde doen en wilde worden. Hij wond iedereen om z’n vinger omdat hij zo zuiver was in wat hij wilde. Dus ik kon het voor mijn gevoel tegenover hem niet meer maken dat ik niet trouw was aan mezelf. Ik denk dat ik daarom heb gekozen voor wat ik nu doe. En ik probeer hetzelfde aan te wakkeren bij jongeren.’
Interview: Marijke Verduijn
Foto Sanne: Reyer Boxem
Het boek van Sannes broertje Ruud ten Wolde heet Ziek gelukkig.
www.filosofisch.cafe